-

1 Koningen 21 Is mijn en jouw berouw oprecht?

1 Koningen 21:29: ”Hebt gij gezien, dat Achab zich vernedert voor Mijn aangezicht?”

Sarai vernederde Hagar (Genesis 16:6). Koning Achab van Israël vernederde zich voor God (1 Koningen 21:20). Dat woord vernederen heeft in die twee gevallen een verschillende betekenis. Hagar voelde zich pijn gedaan, beschadigd, verbitterd. Maar Achab zweeg. Hij verstomde. Hij verootmoedigde zich. Hij toonde zich nederig. Daar was ook wel reden toe. De profeet Elia had hem zojuist de ondergang van zijn hele koninklijke familie aangezegd. Verachtelijke straathonden zouden het lijk van z’n vrouw Izébel eten (1 Koningen 21:23).

Hoe zat dat toch met die Achab? Hij trouwde met de Tyrische prinses Izébel. Hij ging haar afgoden dienen. Hij liet het niet bij de kalverendienst van Jerobeam (1 Koningen 12:28). Nee, hij bouwde een tempel voor Baäl in de hoofdstad Samaria. (1 Koningen 16:31). Zo was Israël in de tijd dat er nog geen koningen waren ook al bezig geweest (Richteren 2:11-13). Achab bleek een voorbeeld bleek voor latere koningen (Micha 6:16). Dat was erg. Izébel had een groot aandeel in dat kwaad. Zij hitste Achab op om God verdriet te doen (1 Koningen 21:25).

Dus kijk uit met het kiezen van een huwelijkspartner. Die keuze kan je lelijk berouwen. Let jij er op of de jongen of het meisje van je keuze de Heere liefheeft? Of hij of zij de zonde haat? Of vind je het beter om de eigentijdse afgoden te dienen?

Je krijgt soms de indruk dat Achab het er nog iets beter afbracht dan Izébel. Achab vernederde zich. Izébel niet. De vreselijke boodschap van Elia raakte hem. Hij scheurde zijn kleren (1 Koningen 21:27). Dat betekende niet dat hij z’n hemd of jas in tien stukken knipte. Kleren scheuren betekende: een inscheuring maken van de hals naar beneden. Toch bleek het berouw van Achab schijn. Tijdelijk. Van voorbijgaande aarde. Kleren scheuren was vaker een teken van schijnheilige rouw (Matthéüs 26:65).

Achab bleef God en Elia haten (1 Koningen 22:8). Zijn berouw was niet oprecht. Het was een uitwendige vernedering. ”Je vernedert je tot de hel toe”, zei ooit Jesaja. ”Maar ondertussen doe je je eigen zin” (Jesaja 57:9). Toch stelde God het oordeel uit. Vanwege Achabs uitwendig berouw. Wat een geduld van die goede God! Hij let ook op uitwendige nederigheid. Maar dat is niet genoeg voor de eeuwigheid. Weet jij wèl wat oprecht berouw is?

-

Psalm 75 Span God niet voor je eigen karretje.

Psalm 75:8: ”God is Rechter; Hij vernedert dezen, en verhoogt genen.”

Heb jij al eens 60 kilometer te snel gereden met je motor? Of met je auto? Dan wil de rechter je zien. Je moet voorkomen. Het kost je euro’s! En geen klein beetje! Maar eerlijk is eerlijk: je hebt het verdiend. Overigens kijkt die rechter je hooguit boos aan. Verder doet hij je niets. Met de grote Rechter, God, is dat anders. Hij doet een uitspraak. Maar Hij voltrekt ook het vonnis. Dat is erg vervelend voor overtreders. Maar het is een weldaad voor mensen die in de knel zitten. ”God is Rechter; Hij vernedert dezen, en verhoogt genen” (Psalm 75:8).

Mensen kunnen welbewust corruptie plegen. Ook in de rechtspraak (Zefanja 3:3). Maar God is goudeerlijk (Deuteronomium 32:4). Dus het is goed dat God de hoogste Rechter is. Daarvan zingt Psalm 75. Het onrecht scheen de dienst uit te maken en te regeren. Vluchtte David misschien voor Saul? Bezong hij –vol van geloof– al voor hij daadwerkelijk koning was, hoe God als Rechter Zijn belofte (1 Samuël 16:13) zou waarmaken? Saul vernederen en David verhogen? Of lag de Assyrische vijand Sanherib voor de muren van Jeruzalem?

God is Rechter. Zeker in politieke situaties kunnen machthebbers alle kanten uitkijken. Zijn er machtige bondgenoten in het oosten waar we op kunnen vertrouwen? In het westen? (Psalm 75:7). Maar in de slaapkamer van Paul Kruger in Zuid-Afrika hing de tekst: ”Mijn God zal mijne sterkte zijn.” Dat is iets anders. Wat is het een zegen als politici Psalm 75 nazingen: ”God is Rechter; Hij vernedert dezen, en verhoogt genen.” Zo wist David: ”Gij verlost het bedrukte volk; maar Uw ogen zijn tegen de hogen, Gij zult hen vernederen” (2 Samuël 22:28).

Blijft die wetenschap dat God Rechter is en ”dezen vernedert, en genen verhoogt” beperkt tot de politiek? Echt niet! ”O ja”, zeg je: ”Natuurlijk! God straft mensen die mij dwars zitten. Hij kan een welverdiende ‘beloning’ geven aan die gemene mensen, die het achter de ellebogen hebben.” Wacht even! Je mag God niet voor je eigen karretje spannen. Waar gaat het je om? Om je eigen voordeel? Of vind je dat God het verkeerd deed in je leven? Reken in dat geval niet op hulp. Maar de Rechter helpt wel diegene die zelfs z’n leven over heeft voor Gods lof en eer!

-

1 Petrus 5:1-11 Verhoging via vernedering.

1 Petrus 5:6: ”Vernedert u dan onder de krachtige hand Gods, opdat Hij u verhoge te Zijner tijd.”

”Je moet een schort van ootmoed en nederigheid aantrekken. Zoals de Heere Jezus dat deed (Johannes 13:5). Je moet onderdanig zijn.” Petrus richtte zich tot jongeren (1 Petrus 5:5). Nou, daar moet je om komen in onze individualistische cultuur. ”Heeft iemand grijze haren? Wat kan mij dat nou schelen?” Het ”ik vind” en ”ik denk” geeft bij veel mensen de toon aan.

Toch: ”Vernedert u” (1 Petrus 5:6). Onder Gods hand! Dat geldt trouwens ook voor ouderen. Zelfs voor oudsten, dus ambtsdragers. (1 Petrus 5:3). De apostel riep overigens ook ieder lid van de kerk op: ”Werpt al uw bekommernis op Hem, want Hij zorgt voor u” (1 Petrus 5:7). Maar dat mogen in het bijzonder mensen doen die God, zichzelf en Christus kennen.

Saraï vernederde Hagar (Genesis 16:6). Achab vernederde zich voor God (1 Koningen 21:20). Maar Petrus gebruikte in zijn appèl ”vernedert u” een Grieks woord van meer inhoud. Het betekende in het spraakgebruik: met de grond gelijk, kleiner maken. Het doelt op vernederen in de zin van gehoorzaam en bescheiden maken. Achab bleef echter Izébel gehoorzamen.

Het gaat niet allereerst om gehoorzaamheid aan mensen, zei de apostel. ”Vernedert u onder de krachtige hand van God” (1 Petrus 5:6). God bevrijdde Zijn volk uit Egypte door een ”sterke hand” (Exodus 13:3). Na Pinksteren erkende de Jeruzalemse gemeente Gods beschermende hand, toen de Joodse raad Petrus en Johannes vrijliet (Handelingen 4:28-30).

God houdt ook de hand aan Zijn voorschriften. Je moet niet ”naar de begeerlijkheden van de mensen leven”, schreef Petrus. Zich vernederen onder Gods hand betekent dus ook: je laten gezeggen door Gods leefregels (1 Petrus 4:2). Als je God lief hebt, wil je niet anders! Wat zei David? ”Ik heb Uw geboden lief, meer dan goud (Psalm 119:127).

Je onder Gods hand vernederen, is: klein, gehoorzaam worden. Je erkent Gods gelijk, als Hij zegt: ”Ik moet je straffen, je ben een zondaar.” Doet Hij het niet. Jawel, Hij strafte Christus (Jesaja 53:5). Je onder Gods hand vernederen, is: je hele hebben en houden, je leven aan Hem uitleveren. En dan ondanks alles een wonderlijke schuilplaats vinden bij Hem (Jesaja 32:2).

Verneder je zó! God zal je verhogen! Duurt dat nog lang? Hij verhoogt in dit leven. Maar na de dood onmetelijk (1 Petrus 1:13). Wat een toekomst!

----

Filippensen 2:1-11 Lijk jij in nederigheid op Jezus?

Filippensen 2:8: ”En in gedaante gevonden als een mens, heeft Hij Zichzelf vernederd.”

”Niet! Wel! Ik heb gelijk! Nee ik!” Als je broers en zussen hebt, kun je ruzie maken. Herinner je je die tranen, af en toe, in moeders oog? Minstens zo erg is bonje en gekibbel in de kerk. Dat was ook vroeger al aan de orde. Toen Paulus z’n brief aan Titus schreef –die zat destijds waarschijnlijk op Kreta– waarschuwde hij al: Ga niet in op ruzie over de wet (Titus 3:9). Ook in Korinthe en Rome was sprake van twist (1 Korinthe 3:3; Romeinen 13:13). Tegenwoordig? Het is soms bar. Kerken slepen elkaar rustig voor de rechter. Nota bene. Christenen!

Schei uit, schreef Paulus aan de heiligen, de gelovigen te Filippi (Filippensen 1:1). Maak geen ruzie! Toon eendracht. Wees ootmoedig. Beschouw je broeder of zuster als voortreffelijker, uitnemender, dan jezelf. Lijk liever op de nederige Heere Jezus (Filippensen 2:1-8). Je zegt: ”Wat een opgave! Ik zoek liever mijn gelijk. De buurman blijkt mij een loer gedraaid te hebben. M’n baas zet mij zomaar op straat. Ga zo maar door. Schade en ongelijk lijden? (1 Korinthe 6:7). Vergeet het! Ik heb ook mijn rechten!” O ja? Had Jezus dan geen rechten?

De Heere Jezus was God (Matthéüs 1:23; Filippensen 2:6). Onbeschrijfelijk vol van majesteit en heerlijkheid. ”Ik geef Mijn eer aan geen anderen” (Jesaja 42:8). En toch werd Hij mens. Onbegrijpelijk. Want wat is een mens in vergelijking tot God? Niets! Niet meer dan ”een druppel van een emmer en een stofje van de weegschaal” (Jesaja 40:15). Inderdaad. Jezus heeft Zich door mens te worden onbegrijpelijk diep vernederd (Filippensen 2:8). Hij maakte Zich uitermate klein. Hij vernederde Zich tot aan het vervloekte kruis! (Galaten 3:13).

Dat is onbegrijpelijk. Heb jij ooit je zonden gezien in je leven? Wat was het toen een wonder voor het eerst te zien dat Jezus Zichzelf vernederde. Dat Hij zo de inhoud werd van onze –dat werd toen: mijn– vrede (Eféze 2:14). Jij beaamde, ik heb Gods toorn verdiend. Maar Hij droeg jouw oordeel. En ”in Zijn vernedering is Zijn oordeel weggenomen” (Handelingen 8:33). De Heere Jezus had doodsvijanden, zoals jij en ik, lief. Hij gaf Zijn leven voor zulke beroerde wetsovertreders.

Het is makkelijk om gelovig te praten. Maar de praktijk is weerbarstig. Maak jij ruzie? Of lijk jij in nederige zelfverloochening op Jezus?


-

Genesis 16:1-6 Zonde heeft altijd akelige gevolgen.

Genesis 16:6: ”En Sarai vernederde haar, en zij vluchtte van haar aangezicht.”

”Kijk naar de lucht, Abram. Kun jij de sterren tellen? Niet? Nou, zo groot zal jouw nageslacht zijn.” Dat beloofde God (Genesis 15:5). Maar het schoot niet op. Abram en Sarai kregen geen kinderen. Weet je wat, dacht Sarai. Ik zal de HEERE een handje helpen. Haar advies luidde: ”Abram, ga maar naar bed met Hagar! Dan verwek je bij haar een kind!” God wilde dat niet. De Schepper had Adam één vrouw gegeven, geen twee. Dat is de scheppingsorde (Eféze 5:31). Onthoud het. Het is beter voor jou en mij om niet over Gods grens heen te stappen.

Toch kwam in die zondige tijd het polygame huwelijk tamelijk vaak voor. Abram werd meer dan tweeduizend jaar voor Christus geboren. Zo’n dikke twee eeuwen daarna leefde de Babylonische koning Hammoerabi. Die heerser had in zijn wetten bepalingen opgenomen ter bescherming van vrouwen in polygame situaties. Maar of er nou verband bestaat tussen de wijze waarop Abraham leefde en de cultuur van Hammoerabi of niet: het was van Sarai fout om Abram Hagar aan te bieden. En het was van Abram fout om naar z’n vrouw te luisteren.

Boontje komt om z’n loontje. Wat gebeurde er? Sarai ontging haar straf niet. Die ondankbare Hagar was alleen nog maar in verwachting, toen ze haar meesteres al begon te kleineren (Genesis 16:4). Sarai klaagde haar nood aan Abram. Ze gaf hem eigenlijk de schuld: ”Mijn ongelijk is op u.” Daarom gaf Abram Sarai volgens het gewoonterecht van die tijd permissie Hagar te vernederen. Dat woord betekent niet enkel beledigen. Het duidt op: iemand pijn doen, beschadigen, verbitteren. Toen nam Hagar de benen. Zij vluchtte. Ten einde raad.

Misschien vond je het vroeger, op school, een boeiend verhaal. Hoe God later Hagar en Ismaël aan water hielp (Genesis 21:19). Maar wat zie je in de geschiedenis van Sarai, Hagar en Abram een opeenstapeling van zonden en van ongeloof. Sarai spoorde Abram aan om Hagar te gebruiken om een zoon te krijgen. Daarmee overtrad zij niet de culturele normen, de tradities. Maar ze handelde niet volgens Gods geboden en beloften. Abram liet zich ompraten. En Hagar gedroeg zich –herhaaldelijk– ongehoorzaam tegen haar meesteres.

Zonde heeft altijd akelige gevolgen. Toch hield God dwars door alle menselijk gedoe heen Zijn woord. De Messias kwam. Wat een wonder!