-
Maandag 15 oktober: 1 Samuël 1:9-18 Niet te wonderlijk voor God.
Zij dan van ziel bitterlijk bedroefd zijnde, zo bad zij tot de HEERE en zij weende zeer (1 Samuël 1:10)
Samuël was een kind van gebeden. Het leed van de onvruchtbare Hanna kon alleen door de Heere worden weggenomen. Ze stortte haar hart uit in de tabernakel, dicht bij het altaar. Verhoring kan er alleen zijn om Jezus’ wil. Als je het gebed van Hanna leest (vers 11), merk je dat het voor haar een ‘opgebonden zaak’ was. Dan kun je de Heere niet meer loslaten totdat Hij antwoordt. Ze beloofde de Heere dat haar kind zijn leven zou stellen in dienst van de Heere. Het Koninkrijk van God was belangrijk voor Hanna! Ten diepste zag zij ernaar uit dat het werk van de Heere voortgang zou vinden onder het volk Israël. Weegt bij jou de Naam en de zaak van de Heere ook? In die ernst legde Hanna haar nood bij de Heere.
De hogepriester Eli zag haar in de tabernakel. Hij dacht dat zij dronken was. Dat is tekenend voor de donkere tijd van het volk Israël. Eli dacht eerst aan … dronkenschap. Wat is het bijzonder pijnlijk geweest voor Hanna dat deze ambtsdrager haar nood niet aanvoelde! Gelukkig staat de Heere erboven. Ook nu weet Hij op het allervolmaaktst wat er in het hart omgaat. Dat blijkt ook in deze geschiedenis. Eli moest zeggen dat de Heere het gebed van Hanna zou verhoren. Hanna geloofde dit woord. Ze ging getroost haar weg (vers 18). Zou voor de Heere iets te wonderlijk zijn? Hij weet ook wat jij nodig hebt.
-
Woensdag 17 oktober: 1 Samuël 3:1-3 Jezelf overhebben voor de dienst van God.
En de jongeling Samuël diende de HEERE … (1 Samuël 3:1)
Het is eigenlijk heel bijzonder als je gewoon je dagelijkse werk kunt doen. Zie jij dat ook? Of vind jij dat gewoon?Als je je werk mag doen, doet de Heere nog niet naar wat jij verdiend hebt. Als je dát ziet, is er verwondering in je hart.
Er kan ook een verlangen zijn naar ánder werk; naar werk in de dienst des Heeren. Samuël mocht dit al heel jong doen, in een moeilijke tijd. Er staat in het eerste vers: ‘En het woord des HEEREN was dierbaar in die dagen; er was geen openbaar gezicht.’ De krachtige werking van de Heilige Geest werd gemist. Alles was zo uitwendig. In onze tijd zouden we zeggen: ‘Er wordt veel gesproken over God, maar God weet er niet van af.’
Het was een geesteloze tijd. Eli was oud geworden en zijn zonen leefden in goddeloosheid. Wat liep het laag af met de ambten. Maar de Heere gaat door, ondanks hemeltergende zonden. De jonge Samuël mocht dienen! Dicht bij de ark, want die mocht er nog zijn als een heenwijzing naar de komende Christus. Als je op Christus mag zien, is het dienen in Zijn Koninkrijk niet zwaar. Heb jij jezelf ervoor over? De dienst des Heeren is een liefdedienst.
We lezen van Samuël dat hij ging slapen ‘eer de lamp Gods uitgedaan werd …’ De gouden kandelaar brandde in de nacht. Dat was een heenwijzing naar het blijvende werk van de Heilige Geest. Er is een levende Christus en een werkende Geest. Daarom gebeuren er wonderen.
-
Vrijdag 19 oktober: 1 Samuël 7:1-6 God ziet de zonde niet door de vingers.
En het ganse huis Israëls klaagde de HEERE achterna. (1 Samuël 7:2)
Samuël mocht richter zijn onder het volk Israël. De ark was weggevoerd en ook teruggekeerd naar Kirjath-Jeárim. Er gebeurde een wonder. Het volk ging weer naar de Heere vragen. Het werd bewaard voor verharding. Hoe is onze levensweg? Zijn we wel eens bang voor verharding? Terugkeer naar de Heere is noodzakelijk. Met echt berouw.
Israël klaagde de Heere achterna. Het drong tot het volk door wáárom de tijd zo donker was. De Heere was er niet! En daar hadden zij het naar gemaakt. De beschuldigende vinger moet naar onszelf wijzen. Maar als dat gebeurt, kúnnen we de Heere ook niet meer loslaten. De Kananese vrouw riep: ‘Gij Zone Davids, ontferm U mijner!’ De Heere Jezus antwoordde haar niet een woord. Waarom niet? Opdat zou blijken waar het haar écht om te doen was.
Daarom wees ook Samuël het volk er in alle eerlijkheid op wat er in de weg stond. We lezen in vers 3: ‘Toen sprak Samuël tot het ganse huis Israëls, zeggende: Indien gijlieden u met uw ganse hart tot de HEERE bekeert, zo doet de vreemde goden uit het midden van u weg, ook de Astharoths; en richt uw hart tot de HEERE en dient Hem alleen, zo zal Hij u uit de hand der Filistijnen rukken.’ Dat was een eerlijke en ontdekkende boodschap! God gaat niet om de zonde heen. Wel kan Hij de zonden vergeven, maar … in een eerlijke weg. Zo worden schuldverslagen zondaren gebracht bij Hem Die verlossen kan.
----
Zaterdag 20 oktober: 1 Samuël 7:7-11 Aan de voeten van de Heere.
Toen nam Samuël een melklam en hij offerde het geheel de HEERE ten brandoffer; en Samuël riep tot de HEERE voor Israël, en de HEERE verhoorde hem. (1 Samuël 7:9)
De afgoden werden opgeruimd. Samuël riep het volk op om naar Mizpa te komen. Daar zou een nationale biddag plaatsvinden. Daar schepten ze water en goten het uit voor het aangezicht van de Heere ten teken van diepe verootmoediging.
Als dat gebeurt, loopt het hart over van verdriet, maar gaat de stroom richting de Heere. Ellendekennis brengt aan de voeten van de Heere. Maar dan komen ook de vijanden …
Toen de Filistijnen hoorden dat er een volksvergadering was in Mizpa, gingen ze erheen om tegen Israël te strijden. Het volk was bang en vroeg aan Samuël voor hen te bidden. Hij richtte een altaar op en offerde een melklam. Het middel om verlost te worden van de ellende werd aangewezen. In hét Lam, Christus, is verlossing. Echte schuldbelijdenis brengt bij het altaar. Er komt hoop in het hart als er enig licht mag vallen over de Heere Jezus. Maar ook dan zitten de vijanden niet stil. Toen Samuël bij het altaar voor het volk mocht bidden, kwamen de Filistijnen. De strijd ontbrandde, maar de overwinning mocht worden behaald. We moeten de oorzaak van de overwinning niet zoeken in het verootmoedigde volk. Ook niet in Samuël, maar in het Offer alleen. Ben jij al bij Christus gebracht?
-
Zondag 14 oktober: 1 Samuël 1:1-8 De plaats waar de Heere werkt.
En alzo deed hij jaar op jaar; van dat zij opging tot het huis des HEEREN, zo tergde zij haar alzo; daarom weende zij en at niet (1 Samuël 1:7)
Samuël is een kind van tranen. Voordat hij werd geboren, waren er al grote zorgen. Zijn vader Elkana had twee vrouwen. De ene vrouw kon kinderen krijgen, de andere vrouw niet. Peninna tergde Hanna. Dat was een moeilijke situatie. Elkana ging wel ieder jaar naar de tabernakel – dat is in hem te prijzen. Ondanks de goddeloosheid van Hofni en Pínehas wilde hij niet wegblijven van de dienst des Heeren. Er waren genoeg argumenten te bedenken om nooit meer naar de kerk te gaan. Toch was hij iedere keer weer te vinden in Silo. Ook jij kunt veel aanmerken op de kerk. Toch is het de plaats waar de Heere met Zijn Geest wil werken. Als je dát mag ervaren, wil je er nooit meer wegblijven.
De onvruchtbare Hanna is in dit eerste hoofdstuk weer in Silo te vinden. Peninna tergt haar, misschien nog wel erger nu ze bij de dienst des Heeren zijn. De duivel zit ook niet stil. Allerlei vragen en problemen kunnen je juist bezighouden als je in de kerk zit. De duivel is er ook, want hij weet dat dit de plaats is waar je antwoorden kunt krijgen. Elkana begreep zijn vrouw Hanna niet in haar zorg (vers 8). Het was een onbegrepen weg. Maar de Heere weet welke vragen er zijn én Hij antwoordt in de dag der benauwdheid.