-
Maandag 14 mei 2 Koningen 2:1-11 Elia’s hemelvaart
2 Koningen 2:11: „Alzo voer Elia met een onweer ten hemel.”
Koning Jerobeam scheen via twee gouden kalveren de HEERE te willen dienen (1 Koningen 12:28). Koning Achab ging verder. Hij maakte de dienst van de heidense afgod Baäl in Israël tot staatsgodsdienst (1 Koningen 16:31). Toen kondigde de profeet Elia als straf op die afgoderij langdurige droogte aan. Later doodde hij de profeten van Baäl (1 Koningen 17,18). Hij sprak Gods oordeel uit over Achab vanwege de moord op Naboth (1 Koningen 21:21). Dus telkens was er sprake van frontale botsingen tussen Elia en Achab.
Je zou zeggen: Elia was voor niemand bang. En hij vond tijdens de grote droogte een kosthuis bij de weduwvrouw uit de stad Zarfath. Hoewel ze, toen haar zoon stierf, bijna een beetje vijandig leek te worden tegen Elia, noemde ze hem desondanks een ”man van God” (1 Koningen 17:18). Toch kende de gedreven profeet ook moedeloosheid. Achab noemde hem een ”beroerder van Israel” (1 Koningen 18:17), ”mijn vijand” (1 Koningen 21:20). Wat zou jij doen als zo’n heidense koningin als Izebel je met de dood bedreigde? (1 Koningen 19:2).
Elia was Gods profeet, maar tegelijk ook een zondig mens. Toch nam God hem op een heel bijzondere manier weg. Hij stierf niet. Hij werd niet begraven. Er was sprake van een overgang uit het tijdelijke naar het eeuwige, zonder dood. Elia ”voer met een onweer ten hemel”. Met vurige wagens en vurige paarden (2 Koningen 2:11). Werd daarin iets uitgebeeld van de hemelvaart van Christus, die eeuwen later zou plaatshebben? Zeker. Maar er is ook verschil. Elia voer niet, zoals Jezus, ten hemel als Plaatsvervanger, als Wegbereider voor Zijn volk.
Toen Elia ten hemel voer was er sprake van stormachtig onweer. Vaak brandde er een vuur, als God Zich in het Oude Testament openbaarde. Dat gebeurde bij de braambos (Exodus 3:2). Asaf zong: „Onze God zal komen... een vuur voor Zijn aangezicht zal verteren, en rondom Hem zal het zeer stormen” (Psalm 50:3)”. Bij Zacharia ging de verschijning van de HEERE gepaard met bliksem en stormen (Zacharia 9:14). Dat moet tegelijk beklemmend en indrukwekkend zijn geweest.
Maar de adembenemende, angstige drie uur durende dikke duisternis bij de kruisheuvel was volledig opgeklaard, toen Jezus ten hemel voer. Want de Zaligmaker had zijn werk volbracht (Johannes 19:30). Ook voor –af en toe– moedeloze mensen. Zoals Elia!
-
Woensdag 16 mei Johannes 20:1-18 Maria als boodschapper van Jezus’ hemelvaart.
Johannes 20:17: „Ga heen tot Mijn broeders, en zeg hun: Ik vaar op tot Mijn Vader en uw Vader, en tot Mijn God en uw God.”
Maria Magdalena had onzegbaar veel verdriet. Mogelijk had ze een oneerbaar en goddeloos leven geleid. Maar de Heere Jezus verloste haar van zeven boze geesten (Markus 16:9). Hij schonk haar uit genade een nieuw leven. Ze kreeg Hem rein en oprecht lief. Maar nu was Hij dood! Maria stond huilend bij het graf (Johannes 20:10,11). Ze kon Hem niet missen. Zonder Hem was het leven leeg. Toen openbaarde Hij Zich aan haar als de Levende (Johannes 20:15).
Jezus zou naar de hemel gaan (Johannes 20:17). Maria moest die boodschap overbrengen aan de discipelen. Jezus sprak over broeders. Zij hadden Hem lelijk in de steek gelaten. Zijn discipelen waren desondanks niet meer alleen maar vrienden (Lukas 12:4; Johannes 15:14), maar broeders. Zijn liefde tot hen bleek niet verminderd of verkild. Jezus had God regelmatig ”Mijn Vader” genoemd (Matthéüs 10:32; Lukas 10:22). Juist door die hemelvaart zou God nu ook Vader zijn van de discipelen.
„Ik vaar op…”. Opvaren is van lager naar hoger gaan. Zo kom je op een berg (Matthéüs 5:1). Zo klim je uit het water (Handelingen 8:39), of op het dak (Lukas 5:19). Zo ging je op in de tempel (Lukas 18:10) en naar het loofhuttenfeest (Johannes 7:8). Zo zou Jezus opvaren naar het hemelse feest. Jazeker. Want „voor de vreugde, die Hem voorgesteld was, heeft Hij het kruis verdragen, en schande veracht” (Hebreeën 12:2).
Maria werd boodschapper. De Zaligmaker legitimeerde niet dat een vrouw dominee wordt. Maar Hij stimuleerde stellig dat jij en ik elkaar het goede nieuws vertellen. Welk nieuws? Vraag maar aan Maria.
„Hij leerde mij m’n slechte eigen ik kennen. En allerlei ander kwaad. Hij zei: Geef Mij uw hart. Maar ik ontdekte dat ik dat de duivel en de zonde in mij dat niet wilden. Toen Hij het nam, ontdekte ik wie Hij is. Ik kreeg Hem onzegbaar lief. Die liefde maakte dat ik nooit meer kwaad wilde doen. Ik leerde alle dingen buiten Christus kennen als waardeloos (Filippensen 3:8). Maar toen raakte ik Hem kwijt. Er bleef slechts dood over. Totdat Hij Mij opnieuw ontmoette. Hij hing voor mij aan het kruis. Hij overwon mijn dood. En Hij ging naar Zijn en mijn Vader om daar voor mij te zorgen, zolang ik nog op aarde ben.”
Kun jij ook zo’n boodschapper zijn?
-
Vrijdag 18 mei Efeze 4:1-8 Om gevangenen vrijheid uit te roepen.
Eféze 4:8: „Als Hij opgevaren is in de hoogte, heeft Hij de gevangenis gevangen genomen….”
Misschien zegt het je bar weinig. Jezus is geen levende werkelijkheid voor je. Je hebt genoeg aan je dagelijkse business en bezigheid. Je hebt Hem nooit ontmoet. Zoals Petrus (Johannes 21:17). Of zoals Maria Magdalena (Markus 16:9). De Emmaüsgangers (Lukas 24:31). Paulus (Galaten 1:16). De simpele, mondelinge boodschap, of schriftelijke mededeling dat Hij is opgestaan raakt je niet. Die gaat het ene oor in en het ander oor uit. Of ben jij niet geestelijk doof en blind? (Jesaja 42:18). Toch is er hoop. Want Christus heeft de gevangenis gevangen genomen (Eféze 4:8).
God zei: Wie verboden vrucht eet, moet sterven (Genesis 2:17). Vind je het geen wonder dat de Heere Jezus tóch naar de aarde kwam. Hij ging lijden en sterven. Hij gaf Zichzelf als schuldoffer. Híj onderging de doodstraf die Zijn volk had verdiend (Jesaja 53:10). Hij betaalde hun losprijs. Met Zijn leven. Toen Hij dat volbracht had, stond Hij op uit de dood. Hij voer op in de hoogte (Eféze 4:8,10). Hij zit aan de rechterhand van God (Romeinen 8:34). Vanuit die prachtige positie haalt Hij nog altijd en telkens oude en jonge mensen uit hun geestelijke gevangenis. Hij brengt ze tot geloof (Jesaja 53:10).
De Zaligmaker nam de gevangenis gevangen (Eféze 4:8). Van menselijke vijanden, maakt Jezus vrienden. De zonde, het sterfelijke en het verderf houden hen gevangen (1 Korinthe 15:54). En de duivel, die het geweld des doods had (Hebreeën 2:14). Maar Christus overwon dood en duivel. Nu heeft Hij de sleutel van het dodenrijk, van de tijdelijke, de eeuwige en de geestelijke dood (Openbaring 1:18). Dus er is nog hoop! Zelfs als jij –eerlijk gezegd– liever naar de kroeg gaat dan naar de kerk. Ook als je het geloof spuugzat ben. Zie je echt in dat het anders moet? De Zaligmaker leeft! Meld je biddend bij Hem.
Christus heeft de gevangenis gevangen genomen. Hij is „opgevaren ten hemel, de engelen, en machten, en krachten Hem onderdanig gemaakt zijnde” (1 Petrus 3:22). Hij kwam om „gevangenen vrijheid uit te roepen en de gebondenen opening der gevangenis” (Jesaja 61:1). Vind je niet dat het tijd wordt om Hem te vragen dat ook in jouw leven te doen? Je wordt er alleen maar beter van. En Zijn dienst is een liefdedienst. Zou je er geen zin in krijgen?
----
Zaterdag 19 mei Efeze 4:8-16 Om mensen gaven te geven.
Eféze 4:8: „Als Hij opgevaren is in de hoogte, heeft Hij… de mensen gaven gegeven.”
Heb jij een aartsvijand? Iemand die je dwars zit. Je weet dat hij je niet kan luchten of zien. Je piekert er niet over zo iemand je laatste rooie cent te geven! En als je hem in levensgevaar ziet? In water of vuur? Stel je dan je eigen leven voor hem in de waagschaal? Zelfs voor je beste vriend, voor een goed mens, doe je dat ternauwernood, schreef Paulus (Romeinen 5:7). Maar hij voegde er iets wonderlijks bij: „Christus is voor ons gestorven is, als wij nog zondaars waren.” Vijanden! Hij neemt zulke zondaars, vijanden, gevangen, geeft hen nota bene nieuw leven. Hij is opgevaren in de hoogte en heeft mensen gaven gegeven (Eféze 4:8).
Wat zijn dat voor gaven? Ambtsdragers. In de kerk. Paulus schreef: „Dezelve heeft gegeven sommigen tot apostelen en sommigen tot profeten, en sommigen tot evangelisten en sommigen tot herders en leraars” (Eféze 4:11). De Heere Jezus Christus wil de vrucht van Zijn lijden en sterven, Zijn heilswerk, uitdelen, toe-eigenen aan zondaren. Door Zijn Woord en Heilige Geest en in de weg van de ambtelijke dienst. Veel christenen denken dat het kerkelijk ambt een soort verlengstuk is van het zogenoemde ambt aller gelovigen. Maar het kerkelijk ambt is –om zo te zeggen– een geschenk ”van boven”.
Er valt meer te zeggen over die gaven. Als iemand eet en drinkt, het goede geniet bij al zijn zwoegen, is dat een gave van God (Prediker 3:13). Maar de persoon in kwestie werkte er hard voor. Paulus heeft echter het oog op genadegaven. Die heb je niet verdiend. Maar juist verzondigd. De ten hemel gevaren Zaligmaker maakt mensen levend die geestelijk dood waren ”door de misdaden en de zonden” (Eféze 2:1). Zo doet Hij een zondaar opnieuw geboren worden (Titus 3:5). Hij schenkt –ook dat gaat over individuele personen– vergeving van zonden (Romeinen 5:17). Hij werkt een waar geloof (Eféze 2:8). En nog veel meer!
Eigenlijk is de Heere Jezus Zelf Gods gave voor mensen, verloren in schuld (Johannes 4:10). De Zaligmaker, de grote Gave, beloofde Zijn leerlingen de Heilige Geest (Johannes 14:26). Als Leermeester. Die Geest overtuigt nog altijd mensen van zonde, van oordeel. Die Geest doet een zondaar ook Christus kennen (Johannes 16:8,14). Heb jij al iets van die gaven van de ten hemel gevaren Zaligmaker gekregen?
-
Zondag 13 mei Deuteronomium 30 Alleen door Jezus’ hemelvaart…
Deuteronomium 30:12: „Het is niet in de hemel, om te zeggen: Wie zal voor ons ten hemel varen, dat hij het voor ons hale.”
Mozes zei, bij zijn afscheid van Israël: Je hoeft de zee niet over te steken om Gods wet te leren kennen. Je hoeft ook niet eerst op te varen naar de hemel, om het gebod daar te halen. Want Gods heilzame wetten en Zijn goede geboden zijn niet alleen maar in de hemel. Ze zijn vlakbij (Deuteronomium 30:12-14). God heeft Zijn wil geopenbaard, afgekondigd en laten beschrijven. „Nabij u is het Woord, in uw mond en in uw hart”, schreef Paulus later (Romeinen 10:6). Dat geldt trouwens niet alleen voor Israël, maar ook voor jou en mij.
Waar dienen Gods wet en Woord voor? Mozes legde een link tussen de wet en bekering. „Gij zult u bekeren, de stem van de HEERE gehoorzaam zijn, gij zult doen al Zijn geboden.” Het is overigens niet genoeg, als die bekering uitwendig is, aan de oppervlakte zit. Nee, het gaat om „uw ganse hart en uw ganse ziel”. Kun je dat niet zelf? O, zei Mozes: de HEERE kan het! „De HEERE uw God zal uw hart besnijden, om de HEERE uw God lief te hebben” (Deuteronomium 30:8,10,6). Is het je ernst? Hij zal je hart reinigen, je schuld vergeven.
Luisterden de Israëlieten naar Mozes’ afscheidswoord? Nee. Ze zaten God dwars. Stefanus typeerde hen later als „hardnekkigen en onbesnedenen van hart en oren” (Handelingen 7:51). Mozes sprak over ”ten hemel varen”. Stefanus bleek daarna indirect getuige van een andere hemelvaart: die van de Heere Jezus. Hij zag „de hemelen geopend, en de zoon des mensen, staande ter rechterhand Gods” (Handelingen 7:55).
Mozes doelde niet op de hemelvaart van de Heere Jezus, maar op mensen. Zij hoeven niet naar de hemel te varen, te gaan om Gods wil te weten. God kwam door Zijn Woord tot zondaren. „Al de Schrift is van God ingegeven” (2 Timothéüs 3:16). „De profetie is niet voortgebracht door de wil van een mens, de heilige mensen van God, gedreven door de Heilige Geest, hebben ze gesproken” (2 Petrus 1:21). God bestuurde mensen om niet slechts te schrijven over de wet, maar ook over Evangelie.
Alleen echter, omdat die andere hemelvaart plaatshad, die van de zondeloze Jezus, die Gods wet volmaakt en plaatsvervangend hield, kon de boodschap van genade in Gods openbaring, in Zijn Woord, Joden, jou en mij bereiken.