-

Woensdag 17 september Exodus 25:1-9 Een onrein volk.

En zij zullen Mij een heiligdom maken, dat Ik in het midden van hen wone. (Exodus 25:8)

De tabernakel is het antwoord. Zo, en alleen zó, kan God bij het volk wonen. Leviticus 16:16 zegt dat de Heere bij het volk woont te midden van hun onreinheden. Dan moet dit ‘huis’ wel een bijzonder huis zijn. Een huis dat het onmogelijk mogelijk maakt.

Gisteren zeiden we dat God onmogelijk bij een zondaar kan wonen. God kan dus helemaal niet bij mij wonen. Ik ben een zondaar en ik zal dus sterven als Hij dat doet. Ook in mijn hart moet een nieuw huis komen, een tabernakel, zodat de Heilige er wonen kan. Een huis, dat mijn zonden verbergt!

Voor deze tabernakel krijgt het volk een uitgebreide beschrijving. Maar eerst worden er drie voorwerpen beschreven: de ark, de tafel der toonbroden en de gouden kandelaar. Blijkbaar zijn het déze voorwerpen, die ‘plaats’ maken voor dit huis. Ja, het zijn deze voorwerpen, die jou leren hoe de Heilige Heere Zijn intrek kan nemen in jouw leven.

Vraag: Hoe maken deze drie voorwerpen plaats voor de Heere? Denk er eens over na, of bespreek het met elkaar.

-

Vrijdag 19 september Exodus 25:23-30 De tafel der toonbroden.

En Hij verootmoedigde u, en liet u hongeren, en spijsde u met het Manna, dat gij niet kende, noch uw vaderen gekend hadden; opdat Hij u bekend maakte, dat de mens niet alleen van het brood leeft, maar dat de mens leeft van alles, wat uit des HEEREN mond uitgaat. (Deuteronomium 8:3)

In Nederland is er geen huis zonder tafel. Zo ontbreekt ook in de tabernakel de tafel niet. Het was een rijk gedekte tafel. Twee stapels van ieder zes broden stonden altijd opgediend (Leviticus 24:5-6).

De toonbroden werden in de woestijn gemaakt van het Manna. Ze herinnerden aan Gods bijzondere zorg voor Zijn volk. Voor elke stam één brood. Het volk werd voortdurend tot het besef gebracht, dat ze uit Gods hand aten; geheel van Hem afhankelijk waren. Ja, het waren ‘belofte-broden’, die zichtbaar maakten dat God altijd voor Zijn volk zou zorgen.

Niet voor niets wordt er in het Heilig Avondmaal ‘brood’ gebruikt. Toen Christus zei: “Ik ben dat levende Brood, dat uit den hemel nedergedaald is;” (Johannes 6:51), begreep iedere Jood wat Hij bedoelde. Christus het hemelse Manna: Het Levende Brood. “Zo iemand van dit Brood eet, die zal in der eeuwigheid leven.” (Johannes 6:51).

Zonder deze tafel wilde God niet bij zijn volk wonen. Zo zal de Heere niet in jouw leven kunnen wonen, als dit levende brood ontbreekt. Echter, “die tot Mij komt,” zegt Christus, “zal geenszins hongeren.” (Johannes 6:35) Ja, “Zalig zijt gij, die nu hongert; want gij zult verzadigd worden.” (Lukas 6:21)

Vraag: Waarom zegt de Heere Jezus dat Hij het Brood is dat uit de hemel is neergedaald? Wat bedoelt Hij daarmee?

-

Zondag 21 september Exodus 26:1-14 De tabernakel.

Naar al wat Ik u tot een voorbeeld dezes tabernakels en een voorbeeld van al deszelfs gereedschap wijzen zal, even alzo zult gijlieden die maken. (Exodus 25:9)

De tabernakel was gemaakt van vier kleden: de eigenlijke tabernakel, van het aller kunstelijkste werk; dat betekent: versierd met paradijsbloemen en engelen. Vervolgens een zwarte geitenharen tent voor over de tabernakel (vers 7). En daaroverheen een tweevoudig deksel van roodgeverfde ramsvellen en van dassenvellen (vers 14).

De eerste twee kleden waren door de helft (vers 6 en 11), de laatste twee niet. Het eerste, paradijselijke kleed was ‘gescheurd’, door het zwarte geitenharen kleed, dat eveneens ‘gescheurd’ was. Zo heeft de zonde het paradijs gebroken. De Heere kan en wil echter niet in zo’n gebroken paradijs wonen. Het moest hersteld worden. Dat gebeurde door de vijftig gouden en de vijftig koperen haakjes. De breuk was hersteld, maar niet zomaar. Nee, er moest ook nog een rode bedekking op. Bloedrood, gedrenkt als het ware in het bloed van de offerdieren. Het was door verzoening dat de breuk werd hersteld. Daaroverheen kwam een waterdicht dassenvellen kleed. Niets kon het herstel meer ongedaan maken en gelukkig maar.

In zo’n tabernakel wilde de Heere wonen en zo moet jou hart dus ook zijn, wil de Heere door Zijn Geest in je kunnen wonen. Is dat bloedrode kleed al over je leven heengetrokken? Of ontbreekt dat nog?

Stelling: Je kunt ook zonder vergeving van zonden een kind van God zijn.

----

Maandag 22 september Exodus 27:1-8 Het brandofferaltaar.

...en de priester zal het offer aansteken op het altaar, op de vuuroffers des HEERE en de priester zal voor hem verzoening doen over zijn zonde die hij gezondigd heeft, en het zal hem vergeven worden. (Leviticus 4:35b)

Altijd moest het brandoffer op het altaar branden. ’s Morgens werd het morgenoffer gebracht, ’s avonds het avondoffer. Dag en nacht moest er een brandoffer op het altaar branden (Leviticus 6:8-13). Op dit gedurige offer werden de andere offers aangestoken. Dat is wat we lezen in de kerntekst van vandaag.

Alleen in de tegenwoordigheid van dit rokende altaar kon de Heere wonen. Stopte dat, dan stopte de verzoening met alle gevolgen van dien. Het dagelijkse offer was genoegzaam om de Heere in het midden van het volk te laten wonen. Zo is Christus offer genoegzaam voor de gehele wereld (Johannes 1:29; 4:42; 6:33; Romeinen 5:18). Toch was dit voor iedere Israëliet persoonlijk niet genoeg! Er waren ook nog zond- en schuldoffers, die vanwege de persoonlijke zonden gebracht moesten worden (Leviticus 4 en 5). Ondanks de dagelijkse offers kon je verloren gaan door ongeloof (Hebreeën 3:19; 1 Korinthe 10:1-6).

Zoals de Israëliet door een persoonlijk schuldoffer deel kreeg aan het dagelijkse offer, zo moet jij ook deel krijgen aan Christus. Pas dan komt er ruimte voor de Heere om in je hart te wonen. Wanneer dit nog in je leven ontbreekt, rust de toorn van God op je en blijft Hij als een verterend vuur.

Vraag: Heeft het nadenken over de tabernakel voor jou duidelijker gemaakt wanneer de Heere in je wonen kan?


-

Dinsdag 16 september Exodus 19:9-25 De Heilige.

En de ganse berg Sinaï rookte, omdat de HEERE op denzelven nederkwam in vuur; en zijn rook ging op als de rook van een oven, en de ganse berg beefde zeer. (Exodus 19:18)

De HEERE is de Heilige, bij Wie niemand wonen kan. Dat blijkt uit alles in het gelezen tekstgedeelte. Er moest een muur van palen rondom de berg. Niemand mocht bij God komen of zelfs de berg aanraken, zonder te sterven. In vers 16 staat dat het volk verschrikte, toen ze het geluid van de bazuin hoorden. En in het volgende hoofdstuk staat zelfs dat het volk bij de berg vandaan ging en uiteindelijk alleen van verre de stem van God durfde te horen.

Zo is het nog. Wij denken en spreken veel te gemakkelijk over de Heere. God is Heilig en als je ‘zomaar’ bij Hem komt, sterf je. Het zijn je zonden die daarvoor zorgen. Wil je een kind van God zijn? Dan moet je helemaal rein, zondeloos zijn.

Het wordt echter nog ‘erger’ in Exodus. De Heere blijft niet op de berg, maar gaat van de berg afkomen en midden tussen het volk wonen. Dat gaat nooit goed zou je denken. Dat is de vraag waar we ons een week mee bezig gaan houden: Hoe kan de Heilige God bij een onrein volk wonen. Ja, hoe kan de Heere eigenlijk bij jou wonen? Onmogelijk! De tabernakel is het antwoord.

Stelling: Ik vind het eigenlijk vanzelfsprekend dat God bij mij en in onze gemeente kan wonen.