-
Maandag 26 december: Jesaja 9:1-6
”Een Kind is ons geboren, een Zoon is ons gegeven.”
Je weet het al vanaf de basisschool. De tekst ”een Kind is ons geboren, een Zoon is ons gegeven” vormt een profetie van Jezus’ geboorte. Maar vergeet niet, wanneer deze woorden zijn uitgesproken. Dat gebeurde, toen de HEERE Jesaja opdroeg de goddeloze, maar benauwde koning Achaz van Juda te bemoedigen. ”U moet niet bang zijn”, zei de profeet, ”voor Rezin van Syrië en Pekah van Israël.” Jesaja vergeleek die twee koningen met stompen smeulend brandhout (Jesaja 7:3,4).
Jesaja spoorde Achaz bovendien aan een teken te vragen dat God zou helpen (Jesaja 7:11). Maar die schijnheilige koning weigerde dat (Jesaja 7:12). Toch kwam Jesaja op de proppen met dat afgewezen teken. ”Ziet, een maagd zal zwanger worden, zij zal een Zoon baren en Zijn Naam Immanuël heten” (Jesaja 7:14). Tal van schriftkritische theologen beperken deze voorzegging van de geboorte van Immanuël, het Kind en de Zoon (Jesaja 9:5) tot Hizkia, de zoon van Achaz.
Toch mag je daar niet bij blijven staan. Hoe zou Jesaja de naam van Immanuël –als zijn profetie alleen had geduid op Hizkia– Wonderlijk kunnen noemen, Raad, Sterke God, Vader der eeuwigheid, Vredevorst? (Jesaja 9:5). Bovendien verwees Matthéüs, toen Maria zwanger bleek (Matthéüs 1:18), naar de vervulling van de Jesaja’s profetie. ”Dit alles is geschied, opdat vervuld zou worden, hetgeen van de Heere gesproken is, door de profeet” (Matthéüs 1:22,23)
Immanuël, het Kind, is mens. Een Profeet ”uit het midden van u, uit uw broederen, als mij…” (Deuteronomium 18:15). Immanuël, de Zoon, is God. ”Zijn uitgangen zijn van ouds, van de dagen der eeuwigheid” (Micha 5:1).
Mogelijk loop je te tobben, dat je tegen een goeddoende God hebt gezondigd. Dat je Hem kwijt bent, maar Hem niet missen kunt. Je durft niet te zeggen dat je Hem liefhebt. Dat is zo groot, zo onbereikbaar. Toch wil je leven volgens Zijn liefdegeboden. Je wil Hem dienen. Maar hoe kan je van je schuld verlost worden? Is er voor jou nog vergeving? De hemel gaat open. De Heere laat zien dat er een Plaatsvervanger is. God werd mens. En ”de straf die ons de vrede aanbrengt was op Hem” (Jesaja 53:5). Wat krijgen dan die woorden ”Een Kind is ons geboren, een Zoon is ons gegeven” een wonderlijke inhoud. Wat een onuitsprekelijke gave (2 Korinthe 8:15). Wat een Kerstfeest!
-
Woensdag 28 december: Johannes 1:1-14
”Het Woord is vlees geworden.”
Op de koppelriem van Duitse infanteristen stonden in de Tweede Wereldoorlog de woorden ”Gott mit uns”. Dat suggereerde dat God het gedrag van Adolf Hitler en zijn trawanten goedkeurde. Maar zo was het niet. Want de nazi-ideologie kostte via vernietigings- en concentratiekampen aan zes miljoen Joden het leven. Zij bleken als ‘offer’ aan moderne heidenen te worden overgeleverd. Aantekeningen of uitroeptekens in de kantlijn van boeken in de privé-bibliotheek van Hitler toonden de invloed aan van godloze filosofen.
Het thema ”God met ons” duidt niet op leugen, maar op waarheid. Op de apostolische mededeling dat ”het Woord vlees geworden is” (Johannes 1:14). Het woord, de logos, duidt in het Nieuwe Testament op een schril contrast met mythen, verhalen over het doen en laten van heidense goden. Paulus wijst –net als Petrus– die ongoddelijke en oudwijfse fabels scherp af (1 Timothéüs 4:7; Titus 1:14). Tegenover die mythen staan de logos, het profetisch woord, dat zeer vast is (2 Petrus 1:19); en de grote werken van God in Jezus Christus (Handelingen 2:11).
Het Nieuwe Testament ziet het woord en de spreker dikwijls als éénheid. Zo was de Zaligmaker Zelf het Woord, de Logos, de Waarheid (Johannes 14:6; 2 Timothéüs 4:4). Met het Kerstfeest, bij de geboorte van Maria’s kind in de buurt van Bethlehem, is het Woord vlees geworden. En een groter tegenstelling valt niet te bedenken. Het Woord was Zelf God (Johannes 1:1). Ongeschapen. Eeuwig. Maar vlees is geschapen. Menselijk. Vergankelijk. Dus de tegenstelling tussen het Woord en het vlees is onuitsprekelijk groot.
Daar komt iets bij. Dat maakt het contrast tussen Woord en vlees nóg scherper. Er ligt in het Nieuwe Testament vaak een relatie tussen het begrip vlees en het verrichten van zonde (Romeinen 7:5). ”Die in het vlees zijn, kunnen God niet behagen” (Romeinen 8:8). Het woord vlees duidt niet zelden op rebellie tegen God. Als christenen leven in nijd, twist en tweedracht zijn ze vleselijk bezig (1 Korinthe 3:3). Paulus stelt het wandelen in de Geest tegenover ”de begeerlijkheden van het vlees” (Galaten 5:16).
Het is onvoorstelbaar. En toch is het Woord vlees geworden. Jezus werd Immanuël, God met ons. Hij nam de menselijke natuur aan (1 Timothéüs 3:16). Om als Plaatsvervanger voor zondaren de straf te kunnen dragen die vrede brengt (Jesaja 53:5). Wat een wonder!
-
Vrijdag 30 december: Eféze 1:1-9
”Gelijk Hij ons uitverkoren heeft in Hem, voor de grondlegging der wereld.”
Houd jij ook zo van die prachtige woorden van Paulus: ”Ik heb niet voorgenomen iets te weten onder u, dan Jezus Christus, en Die gekruisigd”? (1 Korinthe 2:2). Er zijn mensen die dat citaat gebruiken om aan te tonen dat ouderlingen, of de dominee het woord uitverkiezing niet moeten gebruiken. Het schijnt zo somber, zo negatief. Het vormt inderdaad soms aanleiding voor iemand om zich maar niet druk te maken over wedergeboorte, geloof of bekering. Zij zeggen: ”Als ik uitverkoren ben, kom ik er toch wel...”. Dat is zonde!
In Paulus’ prediking stond Christus inderdaad centraal. De Middelaar herstelde de verbroken verhouding tussen God en mens. Gods Zoon nam de menselijke natuur aan (1 Timothéüs 3:16). Om de straf te kunnen dragen die Zijn volk vrede brengt (Jesaja 53:5). God met ons (Matthéüs 1:23). ”Een Kind is ons geboren, een Zoon is ons gegeven” (Jesaja 9:5).
Paulus preekte ”Jezus Christus, en Die gekruisigd”. Maar die prediking kan er nooit omheen, zij kan niet negeren dat vanaf Adam de dood heerste over alle mensen. Ook over zijn nakomelingen (Romeinen 5:14). Dat was erg. De apostel tekende ieder mens, ook jou en mij, als van nature dood in zonden en misdaden (Eféze 2:1,5; Romeinen 7:5). Dat is geen kletspraatje. De Heilige Geest inspireerde Paulus bij het opschrijven daarvan (2 Timothéüs 3:16; 2 Petrus 1:21). Is het dan eigenlijk geen dwaasheid op een kerkhof te gaan staan preken?
Nee, dat is géén dwaasheid. Want het ”God met ons” begon al veel eerder dan bij de geboorte van de Heere Jezus (Matthéüs 1:23). Het begon al lang vóór de schepping. In de eeuwigheid. God heeft mensen uitverkoren in Christus voor de grondlegging der wereld (Eféze 1:4). Is het niet onbegrijpelijk, dat God Zich toen al met zondaren wilden bemoeien? Hoe gaat dat dan verder? God maakt door de dwaasheid van de prediking zalig die geloven (1 Korinthe 1:21). Hij geeft mensen die dood waren door misdaden en zonden geestelijk leven (Eféze 2;1).
Dus die uitverkiezing is geen muur, geen barrière? Neen! Maar een mogelijkheid om zalig te worden. ”Ja maar, als ik nou eens niet uitverkoren ben?” In de Bijbel staat niet, dat je God moet vragen of je uitverkoren bent. De Heere zegt in Zijn Woord dat je Hem moet zoeken (Spreuken 8:17).
----
Zaterdag 31 december: 1 Timothéüs 3
”God is geopenbaard in het vlees.”
Toen Paulus z’n eerste brief aan Timothéüs schreef, was deze actief in de christelijke gemeente te Eféze (1 Timothéüs 1:3). Daar fungeerde hij –eigentijds gezegd– als voorzitter van de kerkenraad. De brief vormt enerzijds een lastbrief aan Timothéüs, maar tegelijk een open brief aan de gemeente. Want die gemeente ziet zich geconfronteerd met dwaalleer. Paulus gaf aanwijzingen voor het vormen van de gemeente als gemeenschap. Een gemeente die niet door tegenstellingen teniet mag gaan.
Eféze was een wereldstad aan de kust van de Middellandse Zee met een veelvoud aan godsdienstige en culturele tradities. Paulus kreeg daar tijdens zijn verblijf in Eféze al iets van mee. Er ontstond een godsdienstig oproer. Demetrius maakte zilveren tempels van de veel geprezen godin Diana. Hij stookte het volk op tegen Paulus. Want Demetrius kreeg in de gaten, dat zijn handel gevaar liep (Handelingen 19:27). Een machtige menigte mensen begon luidkeels de grootheid van de godin uit te schreeuwen: ”Groot is de Diana der Efezeren!”
Mogelijk dacht Paulus nog even aan dat oproer, toen hij schreef: ”De verborgenheid der godzaligheid is groot; God is geopenbaard in het vlees, is gerechtvaardigd in de Geest, is gezien van de engelen, is gepredikt onder de heidenen, is geloofd in de wereld, is opgenomen in heerlijkheid” (1 Timothéüs 3:16). Hij bedoelde: God en Christus zijn groter dan alle andere religieuze verschijnselen in het godsdienstig en cultureel zo verschillende Eféze.
Natuurlijk was Diana niet de enige afgod. Maar toen de business schade scheen te lijden, namen de op geld beluste zakenlui het voor haar op. Lijkt de cultuur van die dagen niet een beetje op de onze anno 2011? Lijkt het af en toe niet nodig een beetje ruimhartiger te zijn, wat water bij de wijn te doen? Omdat ons principe ander te veel geld kost? Beetje meer ruimte dan maar voor de homoseksuele praxis. Beetje participeren dan maar in de mediarage.
Het is goed om op de drempel van 2011 en 2012 naar Paulus’ brief aan Timothéüs te luisteren. Gooi niet alles overboord, zegt hij. Houdt de waarheid hoog! Denk er aan dat God leeft. En geef Christus niet prijs. Al vormt Hij dan voor de natuurlijke mens een verborgenheid. Maar Hij is werkelijk geopenbaard in het vlees (1 Timothéüs 3:16). Hij vormt de kern van het christelijk geloof.
-
Zondag 25 december: Matthéüs 1:18-25
”Gij zult Zijn naam heten Emmanuël; hetwelk is, overgezet zijnde, God met ons.”
In Bethlehem bracht Maria de Zaligmaker ter wereld (Matthéüs 1:25). Engelen zongen: ”Ere zij God in de hoogste hemelen, en vrede op aarde, in de mensen een welbehagen” (Lukas 2:14). Herders begonnen Jezus’ lof te verkondigen (Lukas 2:17). Het was voor Simeon een blijde dag. ”Nu laat Gij, Heere! Uw dienstknecht gaan in vrede… mijn ogen hebben Uw zaligheid gezien” (Lukas 2:30). Anna prees haar Zaligmaker. Zij ”sprak van Hem tot allen, die de verlossing in Jeruzalem verwachtten” (Lukas 2:38).
In zekere zin was de Heere Jezus een ongewenst kind. Dat begon al vóór Jezus’ geboorte. Het hotel in Bethlehem had geen kamertje vrij waar Maria Hem ongestoord ter wereld kon brengen (Lukas 2:7). Jezus zei later Zelf: ”De vossen hebben holen, en de vogelen des hemels nesten; maar de Zoon des mensen heeft niet, waar Hij het hoofd nederlegge” (Matthéüs 8:20). De profeet Jesaja had ooit al gezegd dat Jezus ”geen gestalte had, dat wij Hem zouden begeerd hebben” (Jesaja 53:2). De ene mens krijgt Jezus nodig, de andere moet Hem niet.
Jozef noemde Maria’s Zoon Jezus (Matthéüs 1:21). Zo luidde de opdracht van de engel die Maria verscheen. Dat was Zijn roepnaam. Is het niet merkwaardig dat Matthéüs tegelijk verwees naar Jesaja 7:14. Daar is immers sprake van de naam Immanuël: God met ons (Matthéüs 1:23).
Matthéüs was Jood. Hij noteerde nauwgezet dat Jezus zei gekomen te zijn om de Joodse Wet en Profeten te vervullen. De Jood Matthéüs wilde zijn volksgenoten overtuigen dat Jezus de Messias was. Dat bracht hem ertoe Zijn stamboom op te schrijven. De verwijzing naar Jesaja’s Emmanuël toont aan dat het leven van Jezus ‘klopte’ met de oudtestamentische profetie. Die prachtige typering Emmanuël duidt op het doel en de wijze van Jezus’ komst: God nam de menselijke natuur aan (1 Timothéüs 3:16). Om de straf te kunnen dragen die Zijn volk vrede brengt (Jesaja 53:5). Hij kwam tot Zijn doel met de uitroep: Het is volbracht (Johannes 19:30). Na Zijn opstanding uit de dood bleef een eeuwig ”God met ons” over. ”Ik ben met u al de dagen tot de voleinding der wereld” (Matthéüs 28:20).
De ene mens heeft ”God met ons” nodig, omdat hij zich zonder Hem als verloren mens leerde kennen. De andere moet Hem niet. Aan welke kant sta jij?