-
Maandag 19 december: Jesaja 58:1-9 Luister als God je confronteert met je zondige tekort.
„Verkondig Mijn volk hun overtreding, en het huis Jakobs hun zonden.”
Is het zonde veel tot God te bidden? Is het zonde met welbehagen te luisteren naar de priester –of de dominee– die Gods wet voorleest? Is het zonde te vragen naar de details van Gods rechtvaardige regels voor het dagelijks leven? Natuurlijk niet. Maar je kunt met die godsdienst niets verdienen bij God. Dat probeerde Israël. Het was zonde dat die bidders, die luisteraars, die vastende mensen God verweten dat Hij ze niet beloonde voor al hun plichtplegingen (Jesaja 58:3).
Wat is zonde? Aäron maakte een gouden kalf (Exodus 32:4). Achan was een dief (Jozua 7:20,21). Sefatja, Gedalia, Juchal en Pashur wilden Jeremia doden (Jeremia 38:1,4). De Schriftgeleerden en de Farizeën grepen een vrouw die bezig was overspel te bedrijven (Johannes 8:3). Ananias en Saffira logen tegen God. Is één leugentje zó erg? Ja. God gaf de doodstraf! (Handelingen 5:5,10)
Maar de kern van de zonde zit dieper dan de uiterlijke daad. Je kunt de Tien Geboden prachtig houden. Niet doden. Niet naar de hoeren gaan. Niet stelen. Niet liegen. Mooi! Maar daarmee verdien je geen zaligheid. Wat zei Jezus? „Gij zult líefhebben de Heere, uw God, met geheel uw hart…” Goede werken vormen voor God nooit verdienste. En zeker niet, als jij en ik de wet niet onderhouden vanuit diepe liefde tot God (Matthéüs 22:37-39).
„Verkondig Mijn volk hun overtreding, en het huis Jakobs hun zonden” (Jesaja 58:1). De profeet zei dat ijverig, godsdienstig Israël de wacht aan. Ons ook. Misschien loop jij ook hard voor de kerk. Fijn! Maar heb je echt, van binnenuit God lief? Goede werken brengen je niet in een goed blaadje bij God (Jesaja 64:6). Als je uit liefde tot God niet alles –zelfs je leven– voor Hem over hebt, blijft er slechts vorm over. Schijn. God beveelt Jesaja het volk luid en duidelijk toe te roepen dat ze moeten ophouden liefdeloos, leeg van God te leven. Dat ze hun zucht tot twist en ruzie moeten kruisigen (Jesaja 58:4,6).
Die boodschap geldt ook ons. Wat zou er gebeuren als Jesaja in onze kerk mocht preken? Kan dode rechtzinnigheid of uitbundige evangelische emotie de toets van Gods kritiek doorstaan? Denk niet dat je daarmee iets verdient. Luister, als God je confronteert met je zondig tekort! Voor je eigen bestwil. Er is een Verlosser (Jesaja 59:20)!
-
Woensdag 21 december: Zacharia 9:9-17 Evangelie overstijgt het hier en nu.
„Ook heden verkondig Ik, dat Ik u dubbel zal wedergeven.”
Ouders leren hun kinderen sparen. Wie honderd euro bij de bank deponeert, krijgt na een jaar drie euro rente. Veel langer geleden kreeg een Israëliet soms ook een extraatje. Wie bij z’n buurman schade had aangericht, was verplicht zijn schuld openlijk te belijden. Hij diende een schuldoffer te brengen. Hij moest bovendien 20 procent meer vergoeden dan de eigenlijke schade bedroeg (Leviticus 5:16).
Maar wat Zacharia het volk van Juda voorhoudt slaat helemaal alles. Hij zegt namens God: „Ik verkondig, dat Ik u dubbel zal wedergeven” (Zacharia 9:12). Dubbel! Om te weten waarover dat gaat, moet je eerst onderzoeken wanneer die profeet optrad. Zacharia profeteerde rond het jaar 520 voor Christus. Twee maanden later dan Haggaï (Zacharia 1:1; Haggaï 1:2). Samen ijverden zij na de Babylonische ballingschap voor wederopbouw van de tempel (Ezra 5:1 en 6:14).
De laatste hoofdstukken van Zacharia zijn echter van later datum, waarschijnlijk rond 480 voor Christus. De profeet repte niet meer over de tempelbouw. Hij verkondigde het gericht tegen de heidense volken: Syrië, de Filistijnen, Sidon en Tyrus. Voor die laatste stad gebruikte God anderhalve eeuw na de profetie van Zacharia de Griekse veldheer Alexander de Grote. Toen kwam Zacharia los van de historische context waarin hij profeteerde. Gods rijk breidde zich uit. Zelfs Filistijnen zouden delen in Gods heil (Zacharia 9:7). Hoe is dat mogelijk?
Door de Messias. „Verheug u zeer, gij dochter Sions! juich, gij dochter Jeruzalems! Ziet, uw Koning zal u komen, rechtvaardig, en Hij is een Heiland....” Sions gebondenen, mensen die in wanhoop gevangen waren, mochten hopen. „Ook heden verkondig Ik, dat Ik u dubbel zal wedergeven” (Zacharia 9:9-12). Dubbel! Dat wil zeggen: Hij verloste van aardse vorsten. Zelfs Alexander de Grote moest het loodje leggen (Zacharia 9:13). Maar God gaf veel meer dan ‘slechts’ de verlossing uit de Babylonische ballingschap.
De Heere gaf ook geestelijke weldaden: vergeving van zonden, bekering en vernieuwing door de Heilige Geest. En eeuwig leven. Het Evangelie overstijgt aardse en etnische grenzen. Het heeft veel groter betekenis dan alleen voor het hier en nu. Zoveel krijgt een mens nooit bij elkaar gespaard. Waarom verkóndigde Zacharia die boodschap? Als het heil van Juda had afgehangen, zou het eeuwig falen zijn geweest (Zacharia 12:10). Maar God vroeg naar zondaren. Dat doet hij nog. Vind je dat niet onbegrijpelijk?
-
Vrijdag 23 december: Psalm 71:8-18 Kun jij Gods wonderen verkondigen?
„O God! Gij hebt mij geleerd van mijn jeugd aan, en tot nog toe verkondig ik Uw wonderen.”
Wie is de dichter van Psalm 71? De Griekse vertaling van het Oude Testament, de Septuaginta, schrijft deze psalm aan David toe. David kreeg al jong onderwijs van de HEERE. „Gij hebt mij geleerd van mijn jeugd aan” (Psalm 71:17). Is dat niet om jaloers op te worden? Maar de koning was ondertussen oud en grijs (Psalm 71:18). Hij had lelijke problemen. Vijanden zaten hem dwars. Ze zeiden: God heeft hem verlaten (Psalm 71:10,11). Misschien is deze psalm geboren in de tijd dat Absalom z’n vader tergde.
„Gelukkig is die Absalom dood”, zeg je. Is dat waar? Of leven er nog ‘nakomelingen’ van die prins? Jongens en meisjes die het hun vader en moeder bijna net zo moeilijk maken? Die zonde van kerkmensen luidkeels verkondigen (2 Samuël 1:20). Die God verwijten dat Hij ze niet beloont voor hun godsdienstige plichtplegingen (Jesaja 58:3). Die er nooit aan toe kwamen als heiden in Christus’ Naam te hopen (Matthéüs 12:21). Jongeren die voortdurend dwars liggen.
Wat deed vader David? Wat kòn hij doen? Hem bleef één ding over. Mogelijk zag je ooit bij je eigen vader een soortgelijke reactie. Toen iemand hem –en vooral: zijn God– verdriet deed. David bad of God hem wilde verlossen (Psalm 71:2).
De koning ging ook God groot maken. De HEERE was zijn Steenrots. Zijn Verwachting. Zijn Vertrouwen vanaf zijn jonge jaren. Zijn Uithelper. Zo verkondigde hij Gods wonderen (Psalm 71:17). Prijzend proclameerde David Gods gerechtigheid (Psalm 71:16).
Wie denkt bij dat woord gerechtigheid niet aan wat Jeremia eeuwen later zeggen zou: „Dit zal Zijn naam zijn, waarmee men Hem zal noemen: De HEERE: onze gerechtigheid” (Jeremia 23:6). De komende Messias zou redden.
Ook David zag die Messias al aankomen, toen hij zong: „Zie, ik kom; in de rol des boeks is van mij geschreven” (Psalm 40:8; Hebreeën 10:9). En hij zong van ”de Engel des HEEREN die Zich legert rondom degenen, die Hem vrezen” (Psalm 34:8). Zo kon geen dwarsligger hem iets doen. Toch was David al lang begraven, toen in de buurt van Bethlehem de engelen het ”ere zij God” en ”vrede op aarde” (Lukas 2:14) begonnen te verkondigen.
Kun jij Gods wonderen verkondigen? Dan heb je er net als David weet je: „Gij hebt mij geleerd van mijn jeugd aan.” Of ben je liever dwarsligger?
----
-
Zondag 18 december: 2 Samuël 1:17-27
„Verkondigt het niet te Gath, boodschapt het niet op de straten van Askelon”.
Saul en Jonathan waren gesneuveld. De Filistijnen hadden gewonnen. Toen klaagde David: „Schreeuw dat slechte nieuws toch niet luidkeels over straat in de steden van de vijand” (2 Samuël 1:20). Gath en Askelon behoorden tot de vijf Filistijnse steden die Israel het licht in de ogen niet gunden (Richteren 3:1). Reus Goliath uit Gath lasterde de slagorden van Israëls levende God (1 Samuël 17:23).
Had David alleen verdriet, omdat zijn boezemvriend (2 Samuël 1:26) het leven had gelaten. Nee. Ook over Sauls sterven droeg hij leed. Dat is eigenlijk heel bijzonder. Nota bene: Saul had geprobeerd David te vermoorden (1 Samuël 18:11). Toch zei David bij het horen dat Saul dood was niet: „Ha fijn, ik ben eindelijk van die vent af.” Nee, hij had de tot koning gezalfde Saul (1 Samuël 10:1), zijn vijand, lief (2 Samuël 1:24).
Heb je vijanden lief (Lukas 6:27). Jezus gaf het goede voorbeeld (Lukas 23:34). David deed het. De Heere vraagt het ook van jou en mij. Je wrevel, je vijandschap, je haat huichelachtig onderdrukken lukt soms wel. Maar die ander liefhebben? Dat is ondoenlijk in eigen kracht. Daar heb je genade voor nodig.
„Verkondigt het niet te Gath, boodschapt het niet op de straten van Askelon”. Het woord voor verkondigen zegt eigenlijk: Schreeuw de tijding niet luidkeels door de stad Gath. En roep hun dood niet als goed nieuws over straat in Askelon.
Waarom was David daar op tegen? Alleen omdat hij de koning en de prins graag mocht? Nee. Heidense vrouwen, dochters van de Filistijnen, die als onbesnedenen geen deel hadden aan Gods verbond, mochten zich niet verheugen over die dood (2 Samuël 1:20). Want zij zouden hun afgoden prijzen en hen de overwinning toeschrijven. Ze zouden de levende God van het verbond en Zijn volk beschimpen.
Er is anno 2011 heel wat loos met christenen in de kerk. Soms valt een predikant in zonde. Iemand die in mijn of jouw dorp in de kerk drie banken voor je zit, maakt fors ruzie. Zij zaten nota bene de laatste keer tijdens het avondmaal naast elkaar aan de tafel. Dat groeit uit tot een conflict. Verkondig het niet te Gath! Boodschap het niet op de straten van Askelon. Heb je God lief? Doet het je verdriet, als iemand de goede, almachtige God lastert?