Het christelijke Chinvolk, dat leeft in de afgelegen bergen van Noordwest-Birma, werd en wordt er vervolgd vanwege zijn godsdienst. De Chins, die een armoedig boerenbestaan leiden, staan bloot aan dwangarbeid, marteling en moordpartijen. Omdat ze zo arm zijn, zijn ze ook gevoelig voor ronseling door scholen die gerund worden door militairen. De belofte van gratis eten en onderwijs lijkt aantrekkelijk, maar het is vooral een manier om de Chins onder dwang tot het boeddhisme te bekeren.

Meer dan 100.000 mensen uit het thuisland van de Chins zijn inmiddels via de bergwegen door het onmetelijke grensgebied naar India gevlucht, waar zij evenmin met open armen worden ontvangen. Zij worden er misbruikt en lopen het risico terug over de grens te worden gezet.