Brienen is in de Jordaan beter bekend als Ruud Bandiet. Die bijnaam heeft hij te danken aan zijn draaiorgel, waarop een schildering prijkt van de Bandiet: een zeerover met een ooglapje. Als op zijn muziekinstrument een andere schildering had gestaan, had men Brienen in de Jordaanse volkswijk waarschijnlijk nog de Bandiet genoemd. Met zijn pet, zijn ondeugende blik en gulle lach heeft hij iets kwajongensachtigs.

„De Jordaan is mijn favoriete plek”, vertelt Brienen in zijn loods in Alkmaar, de stad waar hij opgroeide en nog altijd woont. „In die wijk kom ik elke zaterdag al meer dan 25 jaar. Daar zitten de mensen die me kennen en me geld geven. Zij vinden het leuk dat er al langer dan een eeuw een orgelman komt.”

„Het eerste draaiorgel verscheen rond 1900 in Amsterdam. Toen plaatste iemand een draaiorgel op een duwwagen en ging daarmee de straat op. Hij verschafte gezelligheid op straat. Dat voorbeeld werd door anderen gevolgd. In de jaren twintig had je wel dertig draaiorgels in Amsterdam. Iedere draaiorgelman had dan zijn eigen wijk waar hij door de straten ging”, aldus Brienen.

In de jaren vijftig verloor het draaiorgel zijn aantrekkingskracht. „De mensen ging binnen voor de televisie hangen. Gelukkig zijn er nog mensen die een draaiorgel leuk vinden, er een hebben voor hun hobby en op zaterdag ermee door de straten gaan. Als we niet oppassen verdwijnt het draaiorgel helemaal en dat zou toch jammer zijn. Ik speel dan voor mijn beroep, maar het is toch een onvervangbaar stuk cultureel erfgoed aan het worden.”

Hoe wordt iemand draaiorgelman? Gaat dat van vader op zoon?

„Nee, mijn vader was binnenvaartschipper van origine. Op een gegeven moment verkocht mijn vader de boot, ging hij bij Hoogovens werken en verhuisden wij naar Alkmaar, waar ik in aanraking kwam met het draaiorgel.”

In de straat waar Ruud met zijn ouders woonde „kwam altijd een draaiorgelman.” „Als jochie van zeven sprong ik achter op de orgelwagen. Ik vond die muziek prachtig. Ademloos luisterde ik ernaar. Toen ik tien jaar was hielp ik mee op woensdagmiddag, belde ik overal aan. Kreeg ik een knaak voor.”

De jonge Brienen was gefascineerd van het draaiorgelboek, het muziekboek met de gaatjes. „Oude schoenendozen lijmde ik aan elkaar vast en met een stanleymes sneed ik mijn eerste orgelboek. De orgelman vond dat zo leuk dat hij mij het echte orgelkarton gaf. Zijn kapmachine voor het maken van de gaatjes mocht ik van hem gebruiken.”

De ouders van Ruud vonden het maar niets. „Die wilden vooral dat ik een vak leerde. Ik heb de mts afgemaakt en kwam daarna ook bij de Hoogovens terecht, maar daar vond ik niets aan. Ik wilde orgelen en niet in zo’n stinkfabriek werken.”

Dus kocht Brienen zijn eerste orgel. „Dat was toen ik achttien jaar was. Maar dat instrument was muzikaal te beperkt. De muziek die ik in mijn hoofd had kon ik niet op dat orgel overbrengen. Dus verkocht ik het.”

Van het geld liet Ruud een draaiorgel bij de firma Pluer in Bussum bouwen, „de beste orgelfabriek ter wereld, ik weet in ieder geval geen betere.” „Het instrument, dat is de Bandiet, is helemaal naar mijn zin gemaakt. Daar verdien ik nu al 24 jaar mijn brood mee.”

En, verdient het?

„Op straat is het allemaal wat minder. Vroeger, dan praat ik over 25 jaar terug, begon ik om negen uur als de winkels opengingen. Tegenwoordig is dat pas om halftien of tien uur. Vaak staan er dan nog vrachtwagens voor de deur om de zaken te bevoorraden. Dus tegenwoordig begin ik om elf uur. Stopte ik vroeger om halfvijf of iets later, nu ga ik door tot kwart voor zes.”

Behalve dat u in de stad optreedt, bent u ook in te huren?

„Supermarkten huren me nog weleens in bij openingen. En ik trad op bij het afscheid van de vaste organist van de Oude Kerk. Met mijn andere orgel, ik heb er nog een, speelde ik samen met het kerkorgel. Dat orgel is meer dan 4 meter hoog en je kunt er echt bijna alles op spelen. Om binnen te komen moest ik het wel uit elkaar halen en in de kerk weer opbouwen. Ik heb overigens een groot christelijk repertoire. Zo heb ik muziek van Johannes de Heer.”

Wat is de manier om de mensen te laten geven?

„Aankijken, aanspreken zelfs. Ik ben hondsbrutaal. Als je geen contact maakt, vang je niks.”

Wie geven het meest, de toeristen?

„Nee, de Amsterdammers zelf, niet de toeristen. Vroeger had je meer Japanners en Amerikanen en die gaven nog wel. Tegenwoordig komen de toeristen meer uit Oost-Europa en die willen wel met me op de foto, maar houden hun portemonnee dicht.”

„Met wat ik vang, kan ik wel rondkomen. Miljonair word ik er niet van, maar dat is niet het belangrijkste. Voor mij telt dat ik iedere dag met mijn draaiorgel bezig ben. Je kunt zeggen dat ik het draaoiorgelvirus heb.”

Is het ’s winters niet erg koud werk?

„Als het echt koud wordt trek ik thermisch ondergoed aan. Als het zwaar vriest ga ik niet, want dan haal je ook niets op.”

Hoe lang gaat u door?

„Ik heb geen pensioen, dus ik moet wel blijven draaien. Maar ik vind het ook veel te leuk.”