Toen wij met kleine schoentjes
aan nog buiten speelden;
tussen de bosjes kapoentjes
zochten om hun stippen
te tellen, wisten wij nog niet
dat we hier later om zouden
glimlachen. En om het verdriet
om een dode vogel
die we hebben begraven
onder het zand. Wij zijn nu mens,
maar blijven drijven voor de haven.
Nooit worden wij meer
dan wijze kinderen waren. Zo varen
wij voor altijd naar Zuid-Laren.