Dit is wat ons de morgen maakt

in ’t vrije veld tussen de bloemen;

de rauwe schreeuw van een fazant

als hij bang wegvliegt

uit ’t gewas.

De dauw maakt onze mouwen nat,

de klei kleeft vast aan onze

kale knieën.

Zo kruipen wij de rijen door,

plukken de rijpe knoppen af

laag bij de grond.

Verkleumde handen, blaren, kloven.

Tijd voor schof, weer werken,

schof, weer werken, avondpot

en rusten voor een nieuwe dag.

Jacobi Nobel, Zwijndrecht