Een sappige Gelderse krielhaan,

zou graag met de kippen op stok gaan.

Dat zat hem niet glad,

te hoog lag de lat,

dus moest hij die nacht op de grond staan.

De boer, door dat leed diep bewogen,

bezwoer met een traan in zijn ogen:

„Ik gun hem gewis

een plaats op mijn dis,

’k zal hem uit het pluimvee verhogen.”