De steile treden

van de Domse

torentrap

wijzen mij de weg

naar boven.

Mijn handen

zijn op zoek naar steun

en vinden dan

de stenengrijze wand.

Hol hoor ik weerklinken

’t stap op steen.

Eeuwenoude spinnenwebben

worden wakker,

een vleermuis

vliegt verschrikt omhoog,

een uil die knikkebollend

in een hoekje zit,

knipt even met de ogen.

Het luiden

van de kerkeklokken

doet mij mijn stap versnellen,

want boven wacht de wind

nog steeds op mij.

Jacobi Nobel, Zwijndrecht