Neuriënd nader ik

’t vroegere land

van mijn opa,

waar herrie van heien

mijn stem overstemt.

De palen geslagen

in rijen van vijf.

De avond verstilt het;

opnieuw fiets ik langs.

De staken, zij steken

als kruisen omhoog.

De regen betraant ze.

Hier nooit meer een plant.

Heden begraven:

grootvaders land.