Eerst de voordelen. Het kunnen spreken van meerdere talen schijnt goed te zijn voor je hersenontwikkeling. Of als je op vakantie in het buitenland al je boeken uitgelezen hebt, kun je zo een boekwinkel in de buurt instappen. Daarnaast dompel je jezelf makkelijker onder in een andere cultuur. Kortom, het is gewoon hartstikke chill om een redelijk mondje buitenlands te kunnen spreken.

Er kleeft wel een nadeel aan, zo merkte ik de afgelopen weken. Wat bleek? Als taalkundig persoon zijn mijn handen-en-voetentaal minder sterk ontwikkeld. Je hebt het immers niet zo vaak nodig? Je bent niet gewend om je eten te bestellen door het uit te beelden, wat op zich geen probleem is als je wortels of broccoli wilt, maar redelijk gênant wordt als je een gerecht met eieren besteld (hint: er komen kakelgeluiden in voor).

Dit gat in mijn ontwikkeling merkte ik tijdens mijn verblijf bij een Braziliaans gastgezin dat werkelijk geen enkel woord Engels spreekt. Net zoals de rest van de Brazilianen overigens. Zelf spreek ik geen enkel woord Portugees, dus aan al m’n talen had ik bijzonder weinig. Ik moest met op de handen-en-voeten-manier overgaan. Het resultaat? Omdat ze hier nogal veel vlees eten, produceerde ik een overvloed van varkens- en koeiengeluiden om mijn voorkeur duidelijk te maken. Ook kan ik inmiddels het hele kaasmaakproces uitbeelden om aan te geven dat ik graag kaas op m’n brood wil. Succesvolle communicatie, of niet? Toch leed ik één merkwaardige nederlaag. Maar ik weet zeker dat ik niet de enige ben die letterlijk handen en voeten te kort komt om uit te leggen dat je vandaag niet in het zwembad kan, simpelweg omdat je ongesteld bent.