Haar vriendin protesteert luid. Zij weet "absolúút zeker" dat er niets is na de dood. Maar haar mobiel gaat en ze moet haar agenda invullen en ze moet de trein uit. Ze heeft geen tijd om te denken over de dood.
Die treinreis laat een spoor van gedachten achter.
Dagen later manoeuvreer ik met mijn fiets langs toeterende auto's en rennende voetgangers in het hart van de stad. Iedereen haast zich, en ook ik moet mijn trein halen. Wat raar, denk ik, het lijkt wel alsof we geen tijd meer hebben om te leven. De meeste mensen weten niet eens waar zij zich naartoe spoeden. Zij weten niet wat er na de dood komt, zij zouden een column schrijven over zweven. Of over niets.
Later op de dag fiets ik achter een jongen. Een cowboyhoed staat stevig op zijn hoofd en de mouwen van zijn overhemd zijn opgestroopt. We fietsen langs verkeerslichten, grachten en drukke winkelstraten. Maar ineens moet hij stoppen, en ik ook. Plechtig langzaam kruist een rouwstoet onze weg. Geïrriteerd stoppen auto''s en ook voetgangers moeten de tijd nemen om de dood voor te laten gaan. En even zwijgt het verkeer en hapert de haast, want de dood dwingt de tijd. En voor mij zie ik die jongen, even, heel even zijn hoed oplichten.
Ik kom te laat op het station, zie mijn trein wegglijden. Het geeft niet, want er blijft een spoor van gedachten achter.
Henrieke van Dam, 23 juni 2011
beeld ANP