Want –zo leerde ik afgelopen maand– zó heet zo’n afsnijpaadje. Je schijnt het overal tegen te komen. In Frankrijk noemen ze het ezelspad (”chemin de l’âne”). In Engeland en Spanje heet het pad van verlangen (”desire path”, ”sendero de deseo”). Onze ongecompliceerde oosterburen spreken van ”Trampelpfaden” (trappelpaadjes).

Fotograaf Jan-Dirk van der Burg publiceerde er onlangs een boek over. Met voorwoord van de bekende schrijver Maarten ’t Hart, die de kwestie nota bene al in 1977 blijkt te hebben aangesneden. Dit alles met de eigenaardige vaststelling dat de meeste olifantenpaadjes aan het einde een onverklaarbare kromming hebben.

Het lijkt onzinnig, al dat gedoe over dwaze paadjes. Maar buiten dat het grappig is, legt het misschien ook iets bloot. Kennelijk is de mens, waar ook ter wereld, lui en ongedisciplineerd en bovendien geneigd tot kuddegedrag. En aan het einde van alles gaan we nog krom ook – zelfs daarin ging het flexibele Kamper gemeentebestuur mee.

Dit stukje is natuurlijk veel te kort voor een filosofisch, antropologisch of theologisch betoog. Wat ik maar delen wil, is dat na mei 2011 elk olifantenpad een denkduwtje kan zijn. Wie weet tot welke vergezichten dat nog kan leiden.