Inmiddels staan we niet meer tegenover elkaar, lees ik in zijn vorige week verschenen boek ”Up to date gereformeerd”. Daarin kondigt meneer Schouls aan dat het met de refozuil wel eens snel gedaan kon zijn. Hij heeft gelijk; ik sta erbij te huilen. Maar zonder overdrijven. Want samen weten we dat het voortbestaan van het gereformeerd belijden met de zuil niet staat of valt.

We zijn allebei opgeschoven. Ik ben bepaald genuanceerder dan toen ik vijftien was. Ook meneer Schouls heeft een ontwikkeling doorgemaakt, gaf hij vorige week in deze krant aan. Maar niet alleen daardoor ontmoeten we elkaar twintig jaar later in het midden. Ook hier zie je wat zo vaak gebeurt in refoland: we worden ingehaald door de feiten.

Eén ding wil ik nog aanstippen. Niet Schouls’ boek, niet het interview, maar zijn schaterlach. Destijds wilde hij de discussie afsluiten. „Onze school is als een hospitaal waar onze jongeren, verwond in de samenleving, worden verzorgd en toegerust”, formuleerde hij. „Wát hospitaal?” stoof ik op, „een hospitaal met allemaal kerngezonde, totaal niet verwonde mensen!”

In plaats van boos te worden, lachte Schouls uitbundig. Met een rustige ontspannenheid die we meer dan ooit nodig zullen hebben in crisistijden. Omdat ze alles met geloof te maken heeft.