Nu strompelen we in het donker met onze slaapzakken de berg op. Als we onze ogen sluiten, voelen we ons alpinisten, en doen we net alsof we de Mount Everest beklimmen.
We zijn al wel wat overlevingstactieken gewend – drie weken zonder douche gaat al prima en zo nu en dan een dag zonder stromend water, dat went. Strijdlustig klimmen we verder.
We denken aan de reis die achter ons ligt. We keken de armoede in de ogen, in scheefgezakte huisjes. Een dag later stonden we in het op een na grootste gebouw ter wereld, het paleis van Ceausescu. In volle glorie toonde het paleis marmer, goud en fluweel. Dat is realiteit, dat is leven. Zo dicht liggen rijkdom en armoede bij elkaar. En zo duidelijk ontstaat armoede door rijkdom. Of andersom.
We gaan steeds langzamer omhoog en de top lijkt mee te gaan, steeds verder weg. We praten niet meer, iedereen loopt zijn eigen pad. We moeten verder. Heel langzaam gaan we begrijpen waarom sommige mensen het voedsel uit onze handen rukten voordat wij het uitgedeeld hadden. Overleven is voor hen belangrijker dan etiquette.
Het laatste stukje van de reis is het zwaarst, want dat is steil. Maar als we eindelijk de top bereiken, staat daar een groot kruis, zoals op veel bergen. En heel even denken we aan wat de Roemeense prediker zei. Over kruisigen en over leven.