Huisgenoot heeft mij grondig voorbereid op het bezoek, want met rillingen denkt zij terug aan een vorig monteurbezoek. Dat was voor de douche. Bad en wastafel liepen nog maar zeer langzaam leeg en er werd gevreesd voor een waterballet in de badkamer. Wegloopsysteem kapot, dacht huisgenoot verslagen. En in gedachten zag zij ons dierbare bad aan de weg staan en de alleraardigste badkamertegels als puin in de prullenbak liggen.

Maar alles liep anders. Want na enige lenige bewegingen van de monteur lag het afvoersysteem van de wastafel open en toverde hij een grote bos zepig vrouwenhaar uit de buis. Triomfantelijk hield hij dat onder de neuzen van alle aanwezigen en fluitend ging hij weg. Sindsdien hebben wij zeefjes in huis.

Nu heb ik voor haren niet te vrezen, want het betreft ditmaal de kachel. Een oude, dat wel, maar toch een prachtige moederhaard – want zo heet dat. „Je komt ze zeker nog wel veel tegen in deze flat?” probeer ik even mannelijk als de monteur zelf. Maar monteur moet lachen. „Nee, zelfs in deze flat bijna niet meer. Het is een uitgestorven ras.” O.

Na een kwartier gereedschappen staat monteur op. Hij wil gaan. „Moeten de verwarmingen niet ontlucht?” vraag ik zo zakelijk mogelijk. Want dat zinnetje heb ik van mijn broer gehoord. En weer moet monteur lachen. „Nee, dat is alleen als er vers water bijgevuld is.” Op de een of andere manier weet hij dat dit de afgelopen jaren niet is gebeurd.

Fluitend trekt monteur de deur achter zich dicht. Ik krijg de neiging om alle verwarmingen te ontluchten –hoe dan ook–, maar ergens moet ik denken aan een schoenmaker en zijn leest. En daarom ga ik de was vouwen.

Reageren op deze column of meer lezen van Henrieke?

>>puntuit.nl/henrieke