Meer dan ooit besef ik: wij studenten zijn een kwetsbaar volkje. Het zit zo: in Den Haag wordt zomaar een wetsvoorstel over ons ingediend. Een ijzig koud en formeel documentje waarin, zeg maar, warm wordt aanbevolen toekomstige masterstudentjes niet meer te ondersteunen in de noden der financiën.
Het croissantje in mijn hand wordt dus verleden tijd. Moedeloos laat ik mijn schouders hangen. Dat wordt aardappeltjes kweken op eigen balkon en zelf T-shirts breien. En we moeten maar een kip nemen. Och, zo leven wordt geen eitje.
Het vervelende is dat ik heel even aan Dimitriou moet denken. Dat komt helemaal niet gelegen want ik verzwelg vooralsnog bijna in zelfmedelijden. Dimitriou leeft in zo’n ver-weg-land, met die beroerde armoede, dus dan weet je het wel.
Vorige maand ontmoette ik hem. Hij is 6 jaar en doet aan de sport ”overal zo goed mogelijk kunnen slapen”. Die nacht lag hij op de trap voor het station. Maar voor ons werd hij wakker. We spraken hem maar kort, want de bus uit Spanje kwam. Snel rende hij naar al die grote mensen. Want toeristen geven goed.
Trots kwam hij terug; een goede vangst. Een kwartpak karnemelk, stukje stokbrood en een -o- lege zak met de geur van een warm croissantje.
Twee keer crisis, één keer schaamte. Natuurlijk – een refrein, net als die oorlogen. Maar die het vatten kan, die vatte het.