Opinie 19 september 2000

Te optimistische visie op gelovige leidt tot verbondsmatige gemeente

Onderscheidende prediking blijft nodig

Reageren op het jongste boek van prof. Blaauwendraad is een hachelijke zaak, vindt ds. Tj. de Jong. Dat moet objectief gebeuren. „Wanneer je zwart op wit hebt duidelijk gemaakt niet gelukkig te zijn met ”Het is ingewikkeld geworden”, kun je al niet anders dan deze lijn handhaven – ondanks het goede wat Blaauwendraad schrijft. Het gaat over een andere kerk dan de mijne; dat moet me ook voorzichtig maken.”

Bij lezing van ”De leer tegen het licht” komt ten eerste de gedachte bij me op dat we woordelijk in confessie kunnen overeenstemmen en qua religie kunnen verschillen. Andersom kan dat ook, de praktijk bewijst het. Ten tweede valt het me op dat prof. Blaauwendraads boekje zich geregeld beroept op hervormde schrijvers.

Ten derde meen ik te bespeuren dat hij zijn medekerkgenoten praktisch gesproken als instemmende lezers van De Wachter Sions ziet. Ten vierde denk ik dat velen in zijn kerk, predikanten en gemeenten, het met hem eens zijn. Soms onbewust komt men in zijn richting. Soms vraag ik me zelfs bezorgd af of prof. Blaauwendraad niet zélf een uitgewerkte exponent is van een ligging der gemeenten. Men zal dat van beide fronten wel tegenspreken.

Frontaal
Duidelijk moge zijn dat prof. Blaauwendraads boekje geen aanval in de rug is. Wel lijkt het me meer een frontale confrontatie dan een gesprek. Ik kan me voorstellen dat de leiding van de Gereformeerde Gemeenten hier, om verscheidene redenen, niet blij mee is. Maar aan welke kant ligt het gelijk?

Duidelijk stem ik in met het feit dat geloof in Christus centrale zaak is in de Schrift. Het leven ligt in Hem en de ziel wordt Hem door geloof ingelijfd. En dan komt het probleem: prof. Blaauwendraad ageert tegen de overaccentuering van het plaatsmakend werk des Geestes in de weg der ontdekking, tegen het waarschuwen tegen aanneemgeloof, schijngeloof en oppervlakkigheid. Hij voert een pleidooi voor het accepteren van een evangelische ontdekkingsweg. Hij vindt dat de zwijgteksten verkeerd worden ingevuld, en concludeert vervolgens ook zelf uit de zwijgteksten zijn stellingname. Methodisch doet hij wat hij zijn 'tegenstanders' verwijt.

Zijn systeem lijkt eenvoudiger, maar is óók een systeem. Hij beroept zich op de Schrift, de Reformatie en de formulieren, plus enkele oudvaders, maar komt dat allemaal even sterk over? Bij mij niet. Wat is de brede context en bedoeling van de citaten in hun oorspronkelijke zetting? Het komt niet overtuigend over wanneer wijdlopige betogen worden gehouden over een breed genadeverbond, over de aanbieding en schenking van de beloften aan iedereen, over het vrije aanbod van genade. Liever had ik deze verhalen, waarin de namen vallen van predikanten als ds. Kersten, ds. Fraanje, ds. Kok en dr. Steenblok, in dezen weggelaten. Wordt aan hen allen recht gedaan? Zo wordt het allemaal eerder ingewikkeld, het bevordert hokjesgeestdenken en trekt alles zo in de persoonlijke sfeer. Het geschrevene heeft zodoende meer weg van een zichzelf verdedigen dan van overtuigen en getuigen.

De Schrift alleen is norm, terecht. Maar hoe zit het met de uitleg van de Schrift? Het Sola Scriptura heeft vele uitleggingen! Ik deel de zorg van de opponenten: predik maar de noodzaak van het plaatsmakend werk des Geestes – niet als door de mens te vervullen voorwaarde, niet als rechtgevend en verdienstelijk werk, geen mate ervan aangevend.

Ook houden we vast aan de chronologische belevingsorde van de stukken van de Heidelberger. We ruilen deze niet in voor de gemengde drieslag van de schrijver. Terecht stelt de schrijver overigens dat we heilshistorie en -orde niet moeten vereenzelvigen.

Geen opbouwgeloof
Eveneens terecht waarschuwt de auteur tegen geloof zonder Christus, wedergeboorte zonder geloof, de standenprediking die grond en voorwaarde of werk van de mens wordt. Dat is levensgevaarlijk, dat wordt een opbouwgeloof waarin het leven in de mens wordt gelegd. Zeker, standen en wedergeboorte zonder Christus zijn de dood in de pot. Verbond, doop en belofte zonder Christus zijn dat ook. Maar is het werkelijk zo onschriftuurlijk te spreken van standen in het genadeleven (waarmee niet bedoeld wordt opstapjes tot Christus)?

Terecht benadrukt hij dat de eis tot geloof en bekering onvoorwaardelijk naar voren dient te komen, dat er een duidelijk aanbod van genade is, dat er beloften zijn, en dat er een weg is waarin deze beloften inhoudelijk door de ziel worden gekend. Zeker, dat is waar. Maar níét ten koste van andere reeds genoemde zaken. We kunnen zeggen dat beloften en aanbod moeten worden gepredikt, maar waar het op aankomt is: Hoe doen we dat?

Daarbij denk ik dat dr. Comrie vaak wordt misverstaan en misbruikt door navolgers die hem niet verstaan. Daar waar hij niet verderging, trekken zij de lijnen die hij trok door. Comries bedoelen ligt in de lijn van ds. Van der Groe en Dordt. We moeten het gevaar onder ogen zien dr. Comrie en, via een moeilijke en gewrongen constructie, de Dordtse Leerregels niet in de lijn van een verbondstheologie naar kuyperiaans model te persen.

Terecht stelt de schrijver dat de mens verdoemelijk is door ongeloof. Daaraan vooraf gaat echter dat hij verloren ligt in Adam. Vergeet dat niet. We moeten beducht zijn voor een logisch systeem ter rechter- én ter linkerzijde. Er zal onderscheidend moeten worden gepredikt. We zien de doorvloeiing van gemis aan onderscheiding in de brede evangelische stroming die duizenden reformatorische mensen trekt die nimmer de rechte leer hebben verstaan.

Duidelijk wijs ik op de noodzaak te waarschuwen tegen oppervlakkigheid en zelfbedrog. Prof. Blaauwendraad ziet kennelijk niet in dat wellicht meer dan ten tijde van Dordt en Comrie het remonstrantisme in gereformeerd gewaad heerschappij voert in protestantse kerken en gemeenten. Wie ontdek- king heeft ontvangen, gaat vrezen voor deze zaak bij zichzelf en gaat vrezen voor zelfbedrog.

Zeker, predik de eis en nodiging tot geloof, maar predik óók hoe God Zijn volk bekeert, en wat wordt gekend en geleerd. Wat baten ons allerlei gemeentebeschouwingen bestaande uit elementen van doop, verbond en belofte, maar die geen geestelijke inhoud en diepte krijgen in de harten en gemeenten?

Bij Kuyper terecht?
Ik vraag me af of we in de lijn die prof. Blaauwendraad voorstaat niet bij Kuyper terechtkomen. De begrippen verschillen: veronderstelde wedergeboorte, of levendmaking, of geloof – maar verschilt ook de inhoud die men eraan geeft? Komen we zo niet uit bij een gemeente van louter gelovigen die allen vanuit de doop en een beroep op beloften menen ware kinderen Gods te zijn? Is dit niet een louter verbondsmatig denken?

Waarom moeten trouwens in dit boekje Statenvertaling en reformatorisch onderwijs op dusdanig kritische wijze onder de loep worden genomen? Is dat opbouwend? De nood der jeugd... Wie is niet schuldig? Maar deze lijn volgen is geen goede weg.

Ik vrees dat er te optimistisch van de mens wordt gesproken, ook van de gelovige mens. Het interview geplaatst in de krant van 14 september onderstreept dat. Eigenlijk maakt dit boekje me verdrietig. Blaauwendraads zorg is in zekere opzichten terecht. Hij onderstreept het leven in Christus. Maar het blijft noodzakelijk de wedergeboorte te onderstrepen zoals de Heiland deed in Johannes 3, en dan niet volgens de uitleg van dit boekje. Er is ook een wedergeboorte in engere zin. Wie zich dan een in beginsel gearriveerd levend gemaakt mens voelt, vergist zich. Die wordt een dode zondaar in zichzelf en wordt uitgedreven om te rusten, met totale afsnijding van alles, in de gekruisigde Borg om zo met God te worden verzoend. Dat is de geloofsweg der Schrift. Wedergeboorte is geen pro-memoriepost of conclusie achteraf.

Opmerkelijk is overigens ook wie instemmen met de zaken die prof. Blaauwendraad aan de orde stelt. Deze zaken zijn ook voor anderen dan de leden van de Gereformeerde Gemeenten van wezenlijk belang. We wijzen zijn kritiek niet ten volle af. Maar datgene wat hij voorstaat, brengt ons nog verder van huis. Ons aller bede mocht zijn: „Zend, HEERE, Uw Licht en Waarheid neder” (Ps. 43:3). Ten aanzien van de leer, de prediking en het geestelijk leven en de praktijk in de kerk: „Doorgrond me, en ken mijn hart, o HEERE” (Ps. 139:14).

De auteur is hervormd predikant in Staphorst.

Zie ook:
- Interview prof. Blaauwendraad:
Een hernieuwde poging tot gesprek

- Reactie ds. Van Eckeveld:
Pleidooi voor evenwichtige prediking