Kerkelijk Leven 25 juli 2000

Kerken hebben ontmoeting met anderen nodig ter bemoediging

Japanse studenten lezen Van Ruler

Door dr. ir. J. van der Graaf

JOGJAKARTA – Er zijn veel kerken in de wereld die als een uiterst kleine minderheid leven in een land waar andere godsdiensten domineren. Gereformeerde kerken zijn dan nog vaak weer een minderheid binnen die minderheid. Wat zijn hun mogelijkheden? Hoe zit het met de verhouding tussen kerk en staat? We spraken daarover tijdens de GOR-assemblee met drie vertegenwoordigers van zulke kleine kerken: uit Sri Lanka, Griekenland en Japan.

Sri Lanka
Ds. Charles Jansz is vice-voorzitter van de synode van de Dutch Reformed Church in Sri Lanka, in 1642 vanuit Nederland gesticht. De Gereformeerde Bond voerde voor deze kerk een financiële actie toen deze 350 jaar bestond. De kerk telt vandaag 5000 leden, met vijf predikanten en veertien evangelisten met preekbevoegdheid, voor in totaal 29 gemeenten. De christenen vormen 6 procent van de samenleving, in meerderheid rooms-katholieken (6 procent), op een grote meerderheid van boeddhisten (72 procent). De kerk van ds. Jansz vormt nog niet 1 procent. Toch is er respect voor deze kleine kerk, omdat het een oude, historische kerk is. Men heeft van overheidswege alle mogelijkheden om te evangeliseren. Onder het volk leeft verzet, vooral vanwege agressieve evangelisatiemethoden in pinksterkringen, die meestal zijn ontstaan uit de RK-Kerk.

Behalve de feestdagen van de boeddhisten en de hindoes zijn er ook twee door de overheid erkende christelijke feestdagen: Kerst en Goede Vrijdag. Er zijn geen christelijke scholen. Op de scholen (”public schools”) moeten de kinderen boeddhistisch onderwijs volgen, maar de gereformeerde kerk mag ook (zelfbetaalde) godsdienstleraren laten werken. Christelijke leraren in andere vakken hebben gewoon hun plaats in het onderwijs.

In het parlement zitten enkele rooms-katholieken. Politieke partijen zijn algemene partijen, waarin mensen van verschillende godsdiensten participeren. Ds. Jansz ziet de overheid, ook in zijn land, als „dienaresse Gods” (Rom. 13 en art. 36 NGB). Ze heeft een plaats in Gods handelen. De wetten van de overheid moeten gehoorzaamd worden, voorzover ze niet ingaan tegen Gods wetten. Van antichristelijke trekken (Openb. 13) in zijn overheid wil ds. Jansz niet spreken. De staat is niet geïnfecteerd door antichristelijke ideologieën. De overheid benadrukt „spirituele educatie.” Sommige overheidspersonen zijn ook christelijk beïnvloed. Al met al heeft de kleine gereformeerde kerk in Sri Lanka een leefbaar bestaan. Ze heeft, na 350 jaar de herinnering aan Nederland in de naam te hebben gehad, nu de naam veranderd in Christian Reformed Church. De overheid moet dat besluit nog goedkeuren, omdat de kerk een officieel geregistreerde kerk is.

Griekenland
Een heel ander verhaal vormt de Grieks-Evangelische Kerk, een kerk die eigenlijk in 1858 is gesticht door Amerikaanse presbyterianen, maar in 1920 werd samengevoegd met een evangelische groepering; een kerk die dan ook niet alleen is aan te spreken op de gereformeerde confessies. De kerk telt 5000 leden en vormt daarmee nog geen half procent van de bevolking, die voor 85 tot 90 procent (in naam althans) uit Grieks-orthodoxen bestaat. Verder zijn er even kleine percentages rooms-katholieken, Joden, pinksterchristenen en moslims. In Griekenland is de Grieks-orthodoxe religie staatsgodsdienst. De premier moet Grieks-orthodox zijn.

Demetrios Boukis, een van de zeventien predikanten, van wie er drie in Duitsland werken, vertelt dat de staat in 1934 wetten heeft uitgevaardigd waarbij proselitisme (het winnen van zielen bij andere godsdiensten) verboden is. Deze wetten zijn eigenlijk dood. Nochtans is de Grieks-Katholieke Kerk de bevoorrechte kerk. Er is geen volledige scheiding tussen kerk en staat. Er zitten geen christenen in het parlement, wel twee moslims. Protestants-christelijke scholen zijn er niet, wel twee rooms-katholieke. Alle kinderen volgen Grieks-orthodox onderwijs, al hebben ze het recht zich aan het godsdienstonderwijs te onttrekken. Slechts in kleine plaatsen, met relatief veel protestanten, heeft de kerk invloed door middel van bijvoorbeeld een dokter, een leraar of iemand die in de plaatselijke overheid een plaats kreeg.

Ds. Boukis verklaart dat de kerk loyaal is aan de wetten van de staat, voorzover ze niet tegen Gods wetten indruisen. De laatste jaren zijn er hier en daar verbeteringen gekomen. Op identiteitskaarten behoeft de godsdienst niet meer te worden ingevuld. De overheid streeft meer naar humanitaire waarden dan vroeger en neemt soms ook afstand van „slechte zaken” in de Grieks-Orthodoxe Kerk. Ook Boukis ziet met Romeinen 13 de overheid als Gods dienares, maar in zijn land kiest ook hij in de praktijk voor een neutrale overheid.

Japan
Het meest aparte verhaal vormt dat van prof. Yoshikazu Makita van de Gereformeerde Kerk in Japan, een kerk met 8700 leden, 130 gemeenten en (nochtans!) 134 predikanten (1 op 65 leden) en 13 evangelisten. Ongeveer 90 procent van de bevolking is boeddhist of shintoïst of beide (want dat kan). In het parlement van 450 leden zitten vijf à zes christenen. Prof. Makita toont zich tijdens de assemblee een verklaard voorstander van een neutrale staat, dit vanwege de keizerverering in zijn land. Na de Tweede Wereldoorlog kwam er vrijheid van godsdienst en dat betekende in Japan een grote vooruitgang.

Intussen leest prof. Makita, die in Kampen heeft gestudeerd, met zijn 25 studenten in de theologie de boeken van A. A. van Ruler, met name om diens christologie en pneumatologie, de leer aangaande Christus en de Geest. Hij kent Van Rulers visie op de theocratie, met daarachter Ph. J. Hoedemaker, door en door. Makita wil geheel in de lijn van Romeinen 13 en artikel 36 staan, maar wel als geloofsbelijdenis. In Japan is echter een niet-neutrale staat fataal. Dat betekent ook dat prof. Makita de roeping van de kerk tot profetie naar de overheid toe volledig laat gelden wanneer de neutraliteit doorbroken wordt. Telkens is er bij de regering de tendens in de richting van het shintoïsme. Kinderen uit christelijke gezinnen moeten op de ”public schools” de andere godsdiensten respecteren, maar worden vaak ook gedwongen meer te doen dan dat. Christelijke leraren zijn er alleen op enkele (internationale) privaatscholen.

De overheid, zegt Makita, heeft zelfs telkens de tendens te „demoniseren” (Openb. 13). Telkens als er zich signalen daarvan voordoen, laat de gereformeerde kerk, klein als ze is, haar profetische roeping gelden: door het schrijven van brieven of het zenden van telegrammen naar de overheid. „Als het moet, gaan we de straat op.”

Voorbede
We zouden deze drie verhalen kunnen uitbreiden met andere verhalen die we hoorden over (procentueel) kleine kerken in een grote niet-christelijke wereld. Het bijbelse zicht op de overheid blijft recht overeind, maar een overheid die zich verbindt met een van de grote niet-christelijke godsdiensten of met één kerk (zoals in Griekenland), maakt de positie van die kleine kerken uiterst riskant en kwetsbaar.

Ik herinner hier ten slotte aan een woord van Van Ruler, dat het tot een van de tekenen van de theocratie kan behoren, dat Christus publiekelijk, tot voor koningen en overheden toe, moet worden beleden en dat men dit getuigenis met de dood moet bekopen.

Veel kerken in de wereld hebben de ontmoeting met anderen nodig om bemoedigd te worden in hun kwetsbare bestaan. We ervaren zelf dit soort ontmoetingen als een appèl tot voorbede.

Zie ook:
Internationale gebedsdag voor Molukken bepleit - 24 juli 2000

Principe en praktijk verenigd - 19 juli 2000

Religieus fanatisme zit achter onrust Indonesië - 18 juli 2000

GOR wil een kerkenfamilie zijn - 17 juli 2000