Mythe van de autonome mens bedreigt de samenleving
Overheid bewaakt het publieke domeinNederland is zijn koers kwijt, zei oud-premier Van Agt onlangs. Prof. dr. J. Hoogland reageerde zaterdag met de stelling dat de doorgeschoten vrijblijvendheid moet plaatsmaken voor een breedgedragen moraal die voor de gehele publieke ruimte geldt. Ook dr. K. Veling heeft oog voor de minpunten van vergaande individualisering. Hij wijst op het belang van de overheid, die volgens hem vooral moet vasthouden aan haar waarborgende functie. De Nederlandse overheid houdt niet van moraliseren. Ze wil het liefst neutraal zijn op ethisch terrein. Daarmee komt de overheid tegemoet aan wat velen in de samenleving willen. Nederlanders houden er niet van beleerd te worden. Burgers die vinden dat ieder zijn eigen gang moet kunnen gaan, zolang hij een ander maar niet in de weg loopt, krijgen de overheid die ze verdienen. En dat is een overheid die publieke belangen en publieke waarden verwaarloost. Er zit iets gemakzuchtigs in de houding van 'moet kunnen'. Het duidelijkst wordt dat waar de overheid haar eigen regels niet serieus neemt. Daar wordt het toestaan van wat verboden is beleid, zelfs officieel beleid. Gedoogbeleid is gemakzuchtig en getuigt van bestuurlijk onvermogen. Maar het gaat niet alleen om gemakzucht. De paarse politieke partijen op dit punt trouwens samen met GroenLinks worden ook door ideologische motieven gedreven. Hun uitgangspunt is dat de mens eigen baas is en zich niet behoeft te laten vertellen wat goed is of kwaad, al helemaal niet door de overheid. Deze positiekeuze roept tal van bezwaren op. Allereerst moet duidelijk zijn dat het beleid van de Nederlandse overheid niet zo neutraal is als wordt voorgesteld. Waar het gaat om de publieke sfeer en om de grondslagen van de samenleving, kan geen enkele overheid om keuzes heen. Ook wie de autonomie van de mens als uitgangspunt van beleid maakt, doet een morele keuze. Het ethische relativisme stelt dan de norm. Denk maar bijvoorbeeld aan de anti-aids-voorlichting, waarin seksualiteit consequent wordt voorgesteld als een vrijblijvend spelletje. En dat relativisme kan een dwingende norm worden. Dat blijkt wanneer mensen openlijk protesteren. De kans is groot dat zij als onverdraagzamen vermanend worden toegesproken. Moraal Natuurlijk is de mythe van de mens die zich door niets of niemand hoeft te laten gezeggen, niet uitgevonden in de laatste decennia van de twintigste eeuw. De mentaliteit van 'alles moet kunnen', die doorbrak in de jaren '60 en '70, is een radicalisering van een visie op de mens die een lange geschiedenis heeft. Geïnspireerd door Provo en de radicale studentenbeweging ging de samenleving steeds meer twijfelen aan de gangbare moraal. Gezagsverhoudingen moesten worden afgebroken. Mensen moesten bevrijd worden van de vertrouwde structuren zoals die van het gezin of van de kerk. De benauwende seksuele moraal moest verdwijnen, want mensen hebben toch het recht te doen wat ze graag willen. De actiegroep Dolle Mina kwam op niet mis te verstane wijze op voor het recht op vrije abortus provocatus. Opmerkelijk was dat de 'progressieven' van die dagen geen bezwaar zagen in een grote bemoeienis van de overheid met het sociaal-economische leven. Moreel ongebonden zijn en gebruikmaken van breed opgezette collectieve voorzieningen, dat was voor velen een wenkend perspectief. De overheid wist wat ze te doen en ook te laten had. De gedachte van de autonome burger kreeg in de jaren '80 en '90 een dramatische nieuwe impuls toen bleek dat de collectieve lasten de economische ontwikkeling van ons land in de weg gingen zitten. Die gemeenschappelijke voorzieningen konden niet worden gehandhaafd. Dus moesten de burgers leren meer voor zichzelf te zorgen. Inmiddels waren de oude sociale structuren voor velen geen steun meer. Maar voor geld is op de vrije markt alles te koop, werd gezegd. En het ging gaandeweg beter met de economie, zodat velen zich inderdaad best konden redden. Het lijkt erop dat we in Nederland op het punt staan te ontdekken dat de mythe van de mens die zichzelf kan bepalen en die dus zichzelf moet redden, de samenleving bedreigt. Misschien is voor mij de wens de vader van de gedachte, maar ik meen toch op te merken dat de discussie over moraal en over maatschappelijke verantwoordelijkheid nu serieuzer wordt gevoerd dan we lange tijd gewend waren. Daarmee komt ook het 'moet kunnen'-beleid van de overheid onder kritiek te liggen. En dat is goed! Vier punten Op vier punten wil ik concretiseren waarom een overheid die zich laat leiden door het geloof in de autonomie van de mens, principieel tekortschiet. Het geloof in de autonomie van de mens brengt overheden gemakkelijk in de verleiding collectieve arrangementen te verwaarlozen. Dit is mijn eerste punt. De mensen die dat het eerst merken, zijn degenen die zichzelf niet zo gemakkelijk redden. Niet iedereen lijkt nu eenmaal op de sterke, zelfbewuste mensen die voortdurend in de reclames naar je toe komen. Wie afhankelijk is van anderen, om welke reden dan ook, krijgt het niet gemakkelijk. Hulp schiet tekort, ondanks de groeiende welvaart is er armoede in Nederland. En de wereld van de instanties is ontoegankelijk. Voor de sterke, goed verdienende burgers is dat niet direct een probleem. Maar gaandeweg merken ook zij dat de samenleving lijdt aan achterstallig onderhoud, in de zorg bijvoorbeeld, of in het onderwijs. Hoe verleidelijk de mythe van de autonomie ook kan zijn, mensen moeten verantwoordelijkheden delen. En de overheid heeft een belangrijke taak om daarvoor waarborgen te scheppen, waar dat nodig is ook in de collectieve sfeer. Steeds duidelijker wordt het, in de tweede plaats, dat mensen niet vanzelfsprekend geneigd zijn zich menslievend en verantwoordelijk te gedragen. De autonomie van mensen kan bedreigend zijn voor anderen. Dat blijkt onder andere op straat. De publieke ruimte is vaak geen ontmoetingsruimte maar een niemandsland, waar mensen nu eenmaal doorheen moeten om ergens te komen. En sommige plekken zijn ronduit bedreigend, omdat daar de macht van de sterkste geldt. Het beste advies lijkt dan te zijn je maar nergens mee te bemoeien. Het spreekt vanzelf dat de versterking van het sociale karakter van de publieke ruimte niet alleen de taak is van overheden. Maar een te toegeeflijke opstelling van het openbaar bestuur werkt de problemen wel in de hand. Zorg voor de publieke ruimte moet zich overigens in onze tijd ook uitstrekken tot de ruimte van de media. Bedreiging van de menselijke waardigheid in welke vorm ook, zou daaruit moeten worden gebannen. Het derde punt dat ik noem, is dat een samenleving waarin het geloof in de autonomie van het individu zo sterk is, de neiging heeft overmoedig te worden. De tijd dat mensen dachten dat de samenleving maakbaar is, ligt al lang achter ons. Maar het lijkt erop dat op heel wat terreinen het geloof in de maakbaarheid nog steeds volop bestaat. Zo heeft de Nederlandse overheid gedacht dat zij de prostitutie tot een 'gewone' bedrijfstak zou kunnen maken, wat het natuurlijk nooit echt zal zijn. Het huwelijk als aloude maatschappelijke structuur, gebaseerd in de schepping van man en vrouw, kan volgens de Nederlandse overheid wel worden vervangen door een flexibeler verbintenis, die overigens wel huwelijk moet blijven heten. In de samenleving en bij de overheid bestaat om nog een voorbeeld te noemen nog altijd een te naïeve verwachting van de techniek. Dat kan bijvoorbeeld op medisch-biologisch terrein grote risico's meebrengen. Nalatig Als vierde en laatste punt moet ik natuurlijk noemen het euthanasiebeleid van de Nederlandse regering. Het geloof in de menselijke autonomie geldt steeds als belangrijk argument voor het recht voor mensen hun leven te laten beëindigen. Christenen zullen daar niet in mee kunnen gaan. Ons leven is een gave van God, ook als die gave door ziekte of gebrek een opgave wordt. Maar ook afgezien van dit geloofsargument moet het toch duidelijk te maken zijn dat het begrip autonomie niet goed past wanneer mensen in nood en verwarring nu juist zozeer anderen nodig hebben. Nergens wordt duidelijker dat de mythe van de onafhankelijke, zichzelf bepalende mens bedrieglijk is, dan waar ziekte en dood het leven bedreigen. Het goede antwoord op lijden is zorg en nabijheid, door alles heen. Dat geldt voor een volwassene, bijvoorbeeld ook wanneer hij of zij dement wordt. En natuurlijk helemaal voor een kind, aan wie de regering ook het recht op euthanasie wilde gunnen. De voorstanders van het beleid dat ik in een aantal punten schetste, verdedigen het door te zeggen dat de vrijheid van de burgers daardoor wordt gediend. De Nederlandse burger is mondig, wordt gezegd. Hij heeft geen bevoogding door de overheid nodig. Maar de voorbeelden maken duidelijk dat een nalatige overheid de samenleving van burgers bedreigt. Dat geldt niet alleen voor degenen die niet voldoen aan de standaard van de sterke, gezonde burger die zichzelf wel redt. Wanneer het publieke domein nonchalant wordt behandeld, dan is de zekerheid en de veiligheid van ieder in het geding. De auteur is senator voor het GPV en wordt lijsttrekker voor de ChristenUnie bij de aanstaande verkiezingen voor de Tweede Kamer. |