Nederland moet op zoek naar een minder vrijblijvende moraal
Individualisering maakt leven interessanterNederland is zijn koers kwijt, zo zei oud-premier Van Agt recent. De Nederlandse beschaving wankelt, volgens anderen. De redactie vroeg prof. dr. J. Hoogland te reageren op de toegenomen individualisering en de gevolgen daarvan voor de innerlijke kracht van de samenleving. De hoogleraar vindt dat de vrijblijvendheid plaats moet maken voor een breedgedragen moraal die weer voor de hele publieke ruimte geldt. Christenen moeten daarbij een voortrekkersrol innemen. Onze tijd is een tijd van individualisering. En vaak wordt individualisering direct geassocieerd met negatieve tendenzen in de samenleving: afnemende sociale cohesie, afnemende onderlinge solidariteit, toenemend egocentrisme en egoïsme. De nieuwe lijsttrekker van de ChristenUnie, Kars Veling, sprak in één van zijn eerste televisie-optredens over de verwaarlozing van de publieke ruimte: in onze tijd van individualisering zijn we met z'n allen de publieke ruimte gaan verwaarlozen. Onwillekeurig moest ik denken aan de sneeuw in de laatste kerstvakantie: vrijwel niemand in het buurtje waar ik woon was er aan toegekomen om het straatje voor zijn huis sneeuwvrij te maken. Als men al sneeuw geruimd had, betrof het hoogstens het eigen tuinpaadje en schoof men de sneeuwhoop precies tot op de grens van eigen en publieke ruimte. Verwaarlozing van de publieke ruimte: is deze waarneming terecht? En hoe moet men haar precies duiden? Met één ding ben ik steeds voorzichtiger geworden: het doen van tendens-uitspraken. Hoe verleidelijk is het niet over onze tijd te spreken als een tijd van verval, van toenemend egoïsme en van verkilling van intermenselijke verhoudingen? Tegelijk kan men de vraag stellen: is het waar? Klopt het dat er in onze tijd sprake is van toenemend egoïsme? Wordt de bevolking steeds ik-gerichter en ziet zij steeds minder om naar de medemens? Of gaat het hier om allerlei ongefundeerde uitspraken die meer zeggen over de spreker dan over de werkelijkheid? Tendensen Het is moeilijk om op deze vragen antwoord te geven. Tal van sociologen staan vooraan om te vertellen dat er statistisch gesproken geen enkele grond is om aan te nemen dat er sprake is van een toename van criminaliteit. Deskundigen beweren dat het onzin is dat er in onze samenleving steeds minder mensen bereid zouden zijn tot het verrichten van vrijwilligerswerk. Godsdienstsociologen menen dat er in onze samenleving nog wel sprake is van ontkerkelijking, maar dat religie en geloof zich desondanks in een herlevende belangstelling mogen verheugen. Kortom: de tendenzen zijn niet zo eenduidig als ze vaak lijken. Ik ben nogal geneigd tendensuitspraken te wantrouwen. Te vaak maken we onszelf iets wijs met het doen van dergelijke uitspraken. Zelden zijn ze op nauwkeurige waarneming of toetsing gebaseerd. Vaak zijn ze uitdrukking van de preoccupaties en de angsten van de spreker. En toch: hoe relativerend ik er ook tegenover sta, tegelijk laten elementen van dergelijke uitspraken mij niet los. Mijns inziens is de belangrijkste verklaring voor het feit dat mensen altijd weer geneigd zijn tendensuitspraken te doen, gelegen in het feit, dat mensen zich nu eenmaal bedreigd voelen door veranderingen in hun omgeving. Bij verandering treedt er dikwijls vervreemding op: het vertrouwde houdt op te bestaan en er komt iets nieuws en onbekends voor in de plaats. Mensen zijn sterk geneigd zich tegen dergelijke veranderingen te verzetten. Eén van de manieren waarop zij dat doen, is door hun onvrede met de veranderingen tot uitdrukking te brengen door de negatieve aspecten daarvan breed uit te meten: we leven in een tijd van moreel verval, van ontkerkelijking en normvervaging; ieder leeft voor zichzelf en trekt zich van God noch gebod iets aan. Als deze verklaring juist is, dan kunnen daar twee conclusies uit getrokken worden: in de eerste plaats moet op grond van deze verklaring de waarheid van dergelijke tendensuitspraken sterk in twijfel getrokken worden. Maar er valt ook een tweede conclusie te trekken: tendensuitspraken zijn wel degelijk de uitdrukking van diepingrijpende veranderingen. Ook al moeten de uitspraken inhoudelijk gerelativeerd worden, er liggen wel degelijk belangrijke veranderingen aan ten grondslag. Koken Tegen de achtergrond van deze tweede conclusie wil ik nog wat nauwkeuriger naar de hedendaagse individualiseringstendens kijken. Allereerst om vast te stellen dat we vaak negatiever over individualisering spreken dan we haar beleven. De meesten van ons zijn behoorlijk blij met wat de individualisering ons aan verworvenheden heeft gebracht: we kiezen ons eigen beroep en onze eigen levenspartner; we vullen onze vrije tijd naar eigen inzichten in; we houden van de muziek en literatuur die we mooi vinden; we hoeven ons in de ontwikkeling van onze culinaire voorkeuren weinig gelegen te laten liggen aan onze buren, onze voorouders of de groepen waartoe wij behoren; we kiezen onze eigen vakantiebestemming en stijl van woninginrichting; we bezitten al met al een grote vrijheid om ons leven in te richten zoals we het zelf wenselijk en goed vinden. Het leven is er in tal van opzichten een stuk interessanter op geworden door de individualisering. Verloedering Maar zoals gezegd: de genoemde tendensuitspraken bepalen ons wel bij belangrijke veranderingen. Zo sprak Veling bijvoorbeeld over de verwaarlozing van de publieke ruimte. En moet men hem daarin niet bijvallen? Is er immers geen sprake van een stuk verloedering van de publieke ruimte? Hebben niet alle speelperken in de buurt te lijden onder verval en vandalisme? Heb je niet binnen de kortste keren (soms zelfs levensgevaarlijke) ruzie met iemand als je hem op zijn (wan)gedrag aanspreekt? Is de brutaliteit van de jeugd soms niet tergend? Krijg je niet vaak een grote mond terug als je iemand op zijn publieke plichten en verantwoordelijkheden wijst? Ik sprak hier van verloedering. Dat is een woord dat in deze context vaak wordt gebruikt. En ik denk niet ten onrechte. Wat is er in onze samenleving aan de hand? De regels en normen die vastleggen wat betamelijk is en wat niet, verliezen hun vanzelfsprekendheid. De achterliggende waarden en overtuigingen zijn immers aan het verdwijnen. Veel regels voor wat betamelijk is, vonden hun fundament immers in godsdienstige overtuigingen. Zij waren vanzelfsprekend omdat de achterliggende overtuigingen vrij algemeen gedeeld werden en niet of nauwelijks ter discussie stonden. Moraal geprivatiseerd De huidige situatie is heel anders. Het lijkt er op dat er thans geen sprake meer is van een dominant normen- en waardenstelsel of het moest het (neo)liberalisme zijn, dat beweert dat definities van wat goed en kwaad is, in hoge mate privé zijn. In ieder geval is het niet langer zo dat het christelijke geloof of een daarop gebaseerde fatsoensmoraal nog op brede instemming mag rekenen. Consequentie daarvan is dat christenen zich met hun overtuigingen steeds meer alleen voelen staan. Zij herkennen zich niet langer in de publieke moraal. Hun sterk op plichten en verantwoordelijkheden georiënteerde wereldbeeld maakt plaats voor een geheel andere levenshouding en moraal. Het lijkt erop dat de individualisering van de laatste decennia ertoe geleid heeft, dat we niet zo goed raad meer weten met de publieke ruimte. Iedereen is vrij te vinden wat hij wil. Van een gemeenschappelijk ethos is nauwelijks sprake meer. De moraal is geprivatiseerd. Er is een verlegenheid ontstaan ten aanzien van de publieke betekenis van moraal en ethiek. Het gangbare neoliberale antwoord op vragen als deze, is dat ieder voor zichzelf maar uit moet maken wat goed is en wat niet en dat de publieke moraal zich dient te beperken tot dat deel van de morele opvattingen en overtuigingen waarin de opvattingen van alle mensen elkaar overlappen (overlappende consensus). Een ander gevolg van deze privatisering van de moraal is geweest dat er geen sprake meer is van publieke definities van fatsoen en behoorlijk gedrag. Het ontbreekt met andere woorden aan gemeenschappelijke codes. Voor mensen die opgroeien in deze samenleving is dat heel verwarrend. Wanneer kinderen niet meer worden opgevoed in een bepaalde stijl is de kans groot dat zij stijlloze volwassenen worden: zij weten niet wat smaakvol of smakeloos, betamelijk of onbetamelijk is. Bovendien worden publieke verschijningsvormen van het smakeloze of onbetamelijke niet meer geweerd, omdat het ontbreekt aan gemeenschappelijk codes om het te verbieden. Hier kan bijvoorbeeld gewezen worden op het programma-aanbod van de commerciële omroep: alles wat mensen willen zien, komt op de buis. De aanbieder selecteert niet meer bij gebrek aan gemeenschappelijke definities van wat al dan niet smaakvol is en ziet dit ook nauwelijks meer als een verantwoordelijkheid. Te smal In toenemende mate blijkt de heersende opvatting over de publieke moraal te smal te zijn. Zij weet mensen niet meer te motiveren om verantwoordelijkheid te nemen voor de publieke ruimte. Mensen herkennen zichzelf daardoor ook steeds minder in de inrichting van die ruimte. Om die reden is bezinning belangrijk over de vraag hoe we in onze pluralistische samenleving toch weer werk kunnen maken van het vinden van gemeenschappelijke waarden voor de inrichting en het beheer van die ruimte. De straat is niet van de staat, maar van ons allemaal. Deze opgave is moeilijk. Zij vraagt van ons om het heersende pluralisme te accepteren niet als een normatief ideale situatie, maar als een gegeven. Zij vraagt bovendien van ons om ons in de buurt, de lokale politiek of in het landelijk bestuur druk te maken over de totstandkoming van een minder vrijblijvende moraal ten opzichte van de publieke ruimte en alle zaken die ons gemeenschappelijk aangaan. Het zoeken naar inspirerende en breed gedragen waarden op deze terreinen moet hoge prioriteit hebben. Ik hoop dat christenen daarin voorop willen lopen. Niet in de rol van aanklagers en nog minder in de rol van zedenpredikers, maar in de rol van mensen met creatieve ideeën die zich druk maken over de zaken die ons als samenleving gemeenschappelijk aangaan. De auteur is hoogleraar reformatorische wijsbegeerte. |