Pers heeft zaak Putten eenzijdig belichtDe Hoge Raad boog zich dinsdag opnieuw over de Puttense moordzaak. Een zaak met veel vraagtekens. Wie brachten stewardess C. Ambrosius om het leven? Deskundigen onder wie politiecommissaris Blauw en ook een deel van de pers geloven niet dat de twee mannen die veroordeeld zijn de moord hebben gepleegd. Volgens mr. A. Klaassen en mr. J. D. van Vlastuin zijn er onvoldoende bewijzen om de twee als onschuldig aan te wijzen en zijn het de degenen die het hardst roepen die nu gehoord worden. De grootste gerechtelijke dwaling van de eeuw, zo laat de achterflap van het boek van oud-hoofdcommissaris van politie J. A. Blaauw ons weten. Het gaat dan over de Puttense moordzaak, inmiddels genoegzaam bekend. Bekendheid die is verkregen door de aandacht die de diverse media en niet in de laatste plaats het RD deze zaak gaven. Als begin 1994 de 23-jarige stewardess C. Ambrosius te Putten dood wordt aangetroffen na waarschijnlijk eerst te zijn verkracht, wordt daar in eerste instantie de aandacht aan besteed die gebruikelijk is bij dergelijke zeden-/geweldsdelicten. Deze aandacht slaat echter enige tijd na de arrestatie van de twee verdachten om. Nadat bekende personen als Peter R. de Vries, commissaris Blaauw en (hoe kan het anders) D66-kamerlid Boris Dittrich zich ermee beginnen te bemoeien, wordt het mediabeeld steeds positiever ten aanzien van de beide inmiddels veroordeelden. Te constateren valt dat hoe verder de zaak zich ontwikkelt, hoe klakkelozer de media meegaan in de stemming die door genoemde personen wordt opgeroepen. Mede debet hieraan is het feit dat justitie in alle talen zwijgt. Een en ander culmineert uiteindelijk in het absolute dieptepunt (of hoogtepunt, afhankelijk van hoe men de zaak beziet) dat het RD op 10 oktober 2000 op de voorpagina een grote foto etaleert met daarop een van de beide veroordeelden die breed lachend zijn huisarrest beëindigt door het doorknippen van zijn elektronische enkelband. Aan de onschuld van beide daders valt kennelijk inmiddels op geen enkele wijze meer te twijfelen. Geen nuance In dit artikel willen wij betogen dat het geschetste mediabeeld tamelijk ongenuanceerd was. Het gaat ons er uitdrukkelijk niet om alsnog de schuld te bewijzen van de daders het past ons niet in het oordeel van de meervoudige kamers van rechtbank, gerechtshof en Hoge Raad te treden. Het gaat ons er wel om dat de media kritiekloos een bepaald beeld weergeven zonder enige aandacht te besteden aan de andere kant van het verhaal. Daarbij gaan we tevens in op de plaats die de media onzes inziens meer in het algemeen in zouden moeten nemen als het gaat om zaken als de onderhavige. Allereerst is daar het boek van Blaauw, wellicht dé motor achter de onschuldaanname van de daders. Het RD wijdt er een paginagroot interview aan. Kritiek op het boek komen we echter nergens tegen. Terwijl enkele lezing daarvan toch genoeg zou moeten zijn om een aantal kritische vragen op te werpen. Een van de weinige critici is mr. dr. R. J. Q. Klomp, universitair docent te Utrecht. Altijd in voor een politieke rel vergeleek hij voor lezing van het boek de gerechtelijke dwaling met de Dreyfus-affaire uit 1898, waarbij een onschuldige zwaar werd gestraft en diens onschuld eveneens aan het licht kwam na het verschijnen van een boek van Zola hierover. In het Advocatenblad van 23 juni 2000 schrijft hij echter teleurgesteld na lezing: De oud-commissaris doet in zijn boek precies waarvan hij de politie beschuldigt: het afkoersen op een van tevoren gewenst resultaat. Hij bereikt het tegenovergestelde. Ik had me voorgenomen een vlammend stuk te schrijven om onze Zola te steunen in zijn strijd tegen de justitiële autoriteiten. Blaauw ontpopt zich echter als een Don Quichotte, en ik pas voor de rol van Sancho Panza. Selectie Naar aanleiding van deze kritiek besloten wij het boek eveneens ter hand te nemen. Wat blijkt? Blaauw geeft een selectie uit de politieverhoren waaruit het beeld naar voren komt van een groepje mannen die hun laagste lusten op het slachtoffer hebben uitgeleefd. Wie welk aandeel precies heeft gehad wordt niet duidelijk, wel komen er twee naar voren die zichzelf zo overduidelijk vastpraten dat twijfel aan hun onschuld niet aan de orde is het maakt enkel nieuwsgierig naar de exacte toedracht van het gebeuren. Veel blijft vaag, er worden bekentenissen afgelegd, iedereen spreekt elkaar tegen en probeert de anderen te beschuldigen en zichzelf zo snel mogelijk vrij te pleiten. Voor de rechter wordt een en ander weer ingetrokken, doch dit is niets bijzonders en in strafzaken aan de orde van de dag. Juridisch gezien is er voldoende bewijs, hetgeen ook de reden is dat twee gerechtelijke instanties tot een veroordeling komen en ons hoogste rechtscollege oordeelt dat herziening van de zaak niets aan het resultaat van veroordeling zal veranderen. Natuurlijk blijven er vragen, die zijn er altijd. In dit geval betreft het een onverklaarbaar DNA-spoor in de vorm van een spermadruppel. Maar dit impliceert niet dat al het overige bewijs er niet meer is of er niet langer toe doet. Terecht komt justitie dan ook iedere keer weer met het antwoord dat DNA-onderzoek de uitkomst van de zaak niet aan zal tasten. En wat geen zin heeft, moet je nalaten, zo is de (logische) redenering. Daarnaast voert Blaauw aan dat de verklaringen bij de politie onder druk tot stand zijn gekomen en dus niet geldig. Nadat echter de politieambtenaren in kwestie door het gerechtshof Arnhem hierover zijn gehoord, blijkt ook hier de soep niet zo heet gegeten te worden als ze was opgediend. Wie het volgens de oud-commissaris dan wel gedaan zou hebben? Geen woord daarover, ondanks de veelbelovende titel van het hoofdstuk een reconstructie. Uitglijders Overigens zijn er tal van anderen die níét twijfelen aan de schuld van de veroordeelden. Zij komen echter niet of nauwelijks aan bod, zeker niet in de dagbladen, hetgeen voornamelijk onze reden was om in de pen te klimmen. Wanneer justitie uitglijders maakt, moet de pers ons informeren. Als in onze samenleving de rechterlijke autoriteiten onjuiste afwegingen maken of zelfs onjuist beslissen, dan verdient dit kritiek. Doch het lijkt ons kwalijk om daarbij dan af te gaan op het enkele oordeel van een gepensioneerd deskundige, hoe gezaghebbend ook. Blaauw legt terecht de vinger bij fouten en zwakheden in het politieonderzoek (als rechercheur-docent wijst hij consequent op iedere onhandigheid of tactische fout), doch matigt zich, daartoe gebracht door sensatietrekkers en -zoekers als misdaadverslaggever Peter R. de Vries en kamerlid Dittrich, daarbij ook oordelen aan die hij onvoldoende kan staven en die hem ook niet toekomen. Als de journalistiek meent te kunnen en moeten functioneren als luizen in de pels van het getabberde befgajes (uitspraak Martin van Amerongen, hoofdredacteur De Groene Amsterdammer) dient zij daarbij ook aandacht te besteden aan de tegenkant van een verhaal. Het is wellicht niet verstandig geweest van justitie te besluiten in deze affaire er het zwijgen toe te doen en te verwijzen naar de rechterlijke uitspraken in plaats van zich te verweren, doch dit ontheft de media niet van de plicht bij misdaadverslaggeverij te voorkomen dat zij zich laat leiden door de enkele amusementswaarde daarvan. Gekozen Door er geen blijk van gegeven te hebben het boek van Blaauw ook inhoudelijk te hebben bekeken, door een toonzetting te hanteren die geen twijfel aan de onschuld mag laten bestaan, door uit de algemene kritiek van rechtspsycholoog Peter van Koppen op de politieverhoren de absolute onbruikbaarheid daarvan te concluderen (10 en 20 oktober 2000) en door, als het meest vérgaande, een voor doodslag en medeplegen van verkrachting veroordeelde breeduit lachend op de voorpagina te etaleren (10 oktober 2000), heeft ook het RD gekozen voor de makkelijke weg van kritiek op politie en justitie, van meeroepen in het publieke koor zonder acht te slaan op het feit dat er nóg een koor is, dat alleen niet zo hard zingt of daartoe geen kans krijgt: minstens de andere helft van Nederland (of op kleinere schaal: van Putten; zie onder andere de instemmende Puttense reactie in het Advocatenblad van 28 juli 2000). Nogmaals zij benadrukt dat gezagskritiek geoorloofd en gewenst is doch als de media de rechtstatelijkheid naar behoren wensen te bewaken en dit bij tijd en wijle ook pretenderen, dan mag op zijn minst worden verlangd dat de kritiek genuanceerd is. Dit impliceert dat er altijd ruimte moet zijn voor het andere verhaal. En als de eerstaangewezene hier: justitie zwijgt, dan dient de journalistiek haar eigen onderzoek uit te voeren, althans er blijk van te geven dit onderzoek te hebben uitgevoerd. En als dan evenzovelen menen dat de onschuld van beide veroordeelden niet aannemelijk is, dan ligt het op de weg van de pers ook dat geluid te laten horen. De auteurs maken deel uit van advocatenkantoor Bouwman & Rhodius te Utrecht en Bunschoten. |