Forum 1 december 2000

Christen kan geen
vrijblijvende dialoog voeren

Christenen moet dialogen voeren mét anderen, niet óver anderen, zei dr. J. W. Kirpestein, voorzitter van de stichting ”Levensbeschouwingen in dialoog, naar een mondiaal ethos” 22 november in deze krant. De nieuwe stichting wil naar verschillen en raakvlakken tussen levensbeschouwingen zoeken en op die manier een ”mondiaal ethos” tot stand brengen. Dr. P. de Vries schrijft in het bovenartikel op deze pagina dat dr. Kirpestein en zijn stichting de hoofdinhoud van de Bijbel –dat er maar één Naam tot zaligheid is– ter zijde schuiven. In het tweede artikel op deze pagina reageert Ds. B. Gijsbertsen, secretaris van de nieuwe stichting, op de kritiek van dr. P de Vries.

In het RD van woensdag 22 november voert dr. J. W. Kirpestein een pleidooi voor een dialoog tussen de aanhangers van verschillende godsdiensten. Zijn uitgangspunt is dat de verschillende religieuze paradigma's (dat wil zeggen de geloofsvoorstellingen van de verschillende godsdiensten) alle vensters zijn op het onuitsprekelijke van het bestaan. Doel van de dialoog blijkt te zijn tot een mondiale ethos te komen en de aarde leefbaar te maken.

Het pleidooi van Kirpestein roept bij mij méér dan alleen vragen op. Zijn visie is niet minder dan een radicale terzijdestelling van de hoofdinhoud van de Bijbel. Essentieel voor de bijbelse boodschap is dat er slechts één Naam tot zaligheid is gegeven. Dat is de Naam van de Heere Jezus Christus. Door Zijn Woord vergadert Christus Zijn kerk. Hij kent de Zijnen en wordt door de Zijnen gekend. Buiten Christus is God aan ons óf onbekend óf weten we slechts van Zijn toorn en gramschap. God bewoont een ontoegankelijk licht en is buiten Christus een verterend vuur. Het wonder waar het Evangelie van spreekt, is dat er door de Heere Jezus Christus toegang tot God is en vrede met God.

De Heere Jezus Christus heeft Zijn kerk de opdracht gegeven dit Evangelie aan alle volkeren te verkondigen. In het boek Handelingen zien we hoe Paulus dat concreet in Athene heeft gedaan voor een publiek dat niet bij de openbaring van God aan Israël en in Christus was opgevoed. Paulus weet wat zijn hoorders beweegt. Hij treedt hen vriendelijk tegemoet, maar tegelijkertijd ook heel beslist. Hij roept hen op tot bekering.

Niet vrijblijvend
Deze houding is nog nodig. Wij moeten hen die het christelijke geloof niet belijden als mens en als beelddrager van God respecteren. Onze contacten met hen moeten gestempeld worden door de liefde van Christus, maar dat betekent dan juist ook dat deze contacten uiteindelijk nooit in het kader van een vrijblijvende dialoog kunnen staan. De roeping van de kerk is verantwoording af te leggen van de hoop die in haar is. De boodschap van de christelijke kerk over God is niet dat Hij niet gekend kan worden, maar juist dat Hij Zich heeft geopenbaard. Vanuit die openbaring kan Hij waarachtig gekend worden en wordt Hij trouwens ook waarachtig gekend door allen voor wie het Evangelie door de werking van de Heilige Geest een kracht Gods tot zaligheid is geworden.

Wanneer Kirpestein spreekt van paradigma's die het onuitsprekelijke van het bestaan verwoorden en die alleen gelijk recht van bestaan hebben, klopt zo'n benadering wel voor de Griekse filosofie, die door Paulus op de Areopagus is ontmaskerd, maar niet voor de boodschap van de christelijke kerk.

Geheel onterecht is het beroep van Kirpestein op Calvijn. Sprekend over het karakter van Gods openbaring in de Schrift betuigt Calvijn dat God Zich daarbij heeft aangepast aan ons begrip. God spreekt tot ons zoals een moeder tot een klein kind. Calvijn is er diep van doordrongen dat God ons begrip te boven gaat. Wij kunnen van Hem slechts stamelen. Calvijn heeft het dan echter wel over de Drieënige God: Vader, Zoon en Heilige Geest, en allesbehalve over een godsbesef dat ook los van het buigen voor de bijbelse openbaring wordt gevonden. In dat verband betuigt Calvijn, aansluitend bij wat Paulus schrijft in Romeinen 1, juist dat de menselijke geest een fabriek vol afgoden is. Waarachtige Godskennis is alleen de Godskennis in en door Jezus Christus gewerkt door de Heilige Geest, Die daarbij van de Schriften gebruikmaakt.

Hart in brand
Kirpestein zegt dat het hem om een hartelijk geloof gaat en niet om een abstractie of ideologie. Echter, alle geloof dat niet gericht is op de ene Naam tot zaligheid is een abstractie of ideologie. Het waarachtige geloof is het geloof dat met de mond belijdt dat Jezus de Heere is en met het hart gelooft dat God Hem uit de doden heeft opgewekt. Voor die geloofsovertuiging zijn christenen de dood ingegaan. Dat geloof alleen geeft troost in leven en in sterven. Ik weet dat er ook een rechtzinnig belijden kan zijn dat geen kracht heeft. De godsvrucht van Réveil is als orthodoxie van het hart getypeerd. Op zo'n wijze dienen we orthodox te zijn. Waar het om gaat is dat de belijdenis van verzoening met God door het bloed van Christus niet alleen het hoofd vult, maar ook het hart in brand zet en daarom ook tot een godzalige levenswandel beweegt.

Het gaat Kirpestein om een mondiale ethiek en een leefbare aarde. Ongetwijfeld zijn dat belangrijke zaken. Echter, er zijn zaken die daar ver bovenuit gaan en dan denk ik aan de vergeving van zonden, die alleen door het bloed van het kruis te verkrijgen is, en aan het koninkrijk van God.

In de geschiedenis van de kerk heeft Augustinus in ”De Civitate Dei” op ongeëvenaarde wijze over dit koninkrijk en over de christelijke hoop daarmee verbonden geschreven. Augustinus schreef dit werk vanuit apologetische motieven. Hij wilde aan zijn niet-christelijk tijdgenoten het betrekkelijke van alle aardse rijken tegen het eeuwig blijvende rijk van God betuigen.

Gelijk denken
Een christen heeft ook op aarde een roeping. Daniël had niet alleen open vensters naar Jeruzalem, maar bekleedde ook leidinggevende functies in Babel. Bij het ordenen van de samenleving en het leefbaar houden van de samenleving kunnen christenen en niet-christenen tal van normen en waarden delen en delen zij die meer dan eens ook metterdaad. In de theologie spreken we in dit verband over de algemene genade. De tweede wetstafel van de tien geboden biedt voor christenen een basis om met niet-christenen samen te werken bij het leefbaar houden van de aarde. Zo kan er een mondiale ethiek zijn. Daarbij blijft wel staan dat een christen de tweede wetstafel altijd vanuit de eerste zal verstaan en ook aan de eerste wetstafel niet alleen voor het persoonlijke maar ook voor het maatschappelijke leven een normerende betekenis toekent.

Wanneer er voor dit leven een gemeenschappelijke oriëntatie op de normen en waarden van de tweede wetstafel is, blijven in ieder geval de diepe en uiteindelijke religieuze en geestelijke vragen nog buiten het gezichtsveld. Calvijn maakt in het laatste hoofdstuk van zijn ”Institutie” een onderscheid tussen de burgerlijke gerechtigheid en de gerechtigheid waarmee we voor Gods aangezicht kunnen bestaan. Het is mogelijk dat christenen en niet-christenen over burgerlijke gerechtigheid tot op grote hoogte gelijk denken. Calvijn kon in dit verband inzichten van de Griekse filosofie positief waarderen.

Groen
Een van de zorgvolle ontwikkelingen in onze westerse samenleving is overigens dat ook juist hier een kader waarin men gelijk denkt, steeds meer gaat ontbreken. Theologisch geformuleerd moet men spreken van het verdwijnen van de algemene genade. Echter, ook waar een brede overeenstemming is over intermenselijke normen en waarden blijft staan dat de vraag wie God is, hoe wij voor Hem kunnen bestaan en hoe Hij gediend moet worden, door niet-christenen en werkelijke belijders van het Evangelie fundamenteel verschillend wordt beantwoord. Een christen gelooft niet in een onbekende god, naar wie alle religieuze paradigma's van alle godsdiensten verwijzen, maar in de Drieënige God: Vader, Zoon en Heilige Geest, in de God van Abraham, Izak en Jacob, de God en Vader van onze Heere Jezus Christus. Zoals Mozes tot zijn schoonvader zei: „Wij reizen naar die plaats, van welke de Heere gezegd heeft: Ik zal u die geven; ga met ons, en wij zullen u weldoen, want de Heere heeft over Israël het goede gesproken”, zo betuigt hij anderen mee op reis te gaan naar de Stad waarvan God de Kunstenaar en Bouwmeester is. Zeer heerlijke dingen worden in de Schriften van deze Stad van God gesproken en onrustig is ons hart totdat het rust vindt in God. In het Evangelie van verzoening met God door het bloed van Christus ligt het behoud van de mens. Levend uit dat geloof zijn christenen in de samenleving een zoutend zout en een lichtend licht.

Vanuit dit perspectief heeft Groen van Prinsterer in de negentiende eeuw de geest van de Franse Revolutie ontmaskerd en tegen de beginselen van de Revolutie het Evangelie beleden. Groen van Prinsterer betuigde dat in het isolement de kracht van een christen ligt. Daarmee bedoelde hij niet –zoals meer dan eens ten onrecht is gedacht– dat wij ons in eigen kring en binnen eigen organisaties moeten terugtrekken.

Beginsel
Het ging hem om wat hij het isolement van het beginsel noemde. Wat dat beginsel inhield heeft hij zelf duidelijk aan het slot van zijn werk ”Ongeloof en Revolutie” verwoord: „Het geloof overwint de wereld. Om de wereld te overwinnen is het nodig vooraf in ons eigen gemoed de overleggingen ter neder te werpen, en alle hoogte, die zich verheft tegen de kennis Gods, en alle gedachten gevangen te leiden tot de gehoorzaamheid van Christus. Laat ons in het oog houden, dat aan den kreet ”Kom mijn ongelovigheid te hulp!”, het ”ik geloof, Heer!” voorafgaat. Laat ons nooit vergeten, dat generlei werkzaamheid in de schatting van den Kenner der harten waardij heeft, indien zij niet geheiligd wordt door de tweeërlei bede: „Wees mij zondaar genadig!” en: „Mijn ziel kleeft aan het stof, maak mij levend naar Uw Woord.””

De auteur is hervormd predikant in Elspeet.

Reactie van ds. B. Gijsbertsen:
Ontmoeting met godsdiensten is levenswijze

Zie ook:
Op weg naar een mondiale ethiek (22 november 2000)