Financiën en Economie 19 februari 2000

Kwaliteit en samenwerking belangrijk bij behoud van voorsprong

Europese storm bedreigt kottervloot

Door drs. H. van den Berge
De Nederlandse boomkorvisserij draait goed. Maar er is storm op komst. De sterke internationale concurrentiepositie van de sector staat onder druk, vooral door het streven van de Europese Commissie het aantal kotters flink te verminderen. Aanpassingen zijn nodig om de voorsprong op het buitenland te behouden.

De nog vrij nieuwe UK 153 van schipper Pieter Louw van Slooten wordt goed onderhouden. Op het dek is een aantal bemanningsleden bezig met kleine reparaties. De vissers zijn zuinig op hun schip. Geen wonder, want met de aanschaf van de 2000 pk-kotter was bijna 10 miljoen gulden gemoeid.

's Maandagsmorgens vroeg vertrekken de schipper en zijn vijf bemanningsleden. Vrijdags komen ze weer terug. De 31-jarige Van Slooten vindt vissen prachtig. „Het mooie vind ik de vrijheid die je op het water hebt. Ik doe het al vanaf mijn zeventiende jaar.” Ook de uitdaging om meer te vangen dan anderen trekt hem aan. „Je probeert je collega's te slim af te zijn.”

Voor problemen met zijn quotum hoeft de Urker niet zo bang te zijn. „We hebben een groot quotum van 100.000 kilo tong en 250.000 kilo schol. Om te voorkomen dat deze quota voor het einde van het jaar al zijn opgevist, richten we ons nu op de vangst van vissoorten zoals schar, tarbot en bot.” Over de inkomsten van de laatste paar jaar is Van Slooten tevreden. „De visprijzen zijn goed. We besommen ten minste 3 miljoen gulden per jaar.”

Engelse vlag
In 1998 bracht de Nederlandse kottervloot van 407 schepen voor 607 miljoen gulden vis aan wal. Dat was bijna 40 miljoen gulden meer dan in 1997. Het gaat de laatste twee jaar weer goed met de sector, zegt voorzitter Albert van Urk van de Urker vissersorganisatie PO Oost. „Dat zie je gelijk aan het aantal opdrachten voor de bouw van nieuwe kotters. Jarenlang kwamen er bijna geen nieuwe schepen in de vaart, waardoor de vloot verouderde. Maar gelukkig kentert het tij en plaatsen de vissers weer bouwopdrachten.”

De omvang van de boomkorvloot is in de loop der jaren vooral door een sterke vermindering van de vangstquota met ruim 200 schepen gedaald van 625 in 1984 naar circa 407 nu. Bovendien varen er ongeveer 55 kotters van Nederlandse eigenaars onder Engelse, Belgische, Duitse, Noorse of Deense vlag. Zij zijn uitgeweken omdat de quota in die landen aanzienlijk goedkoper zijn dan in Nederland. Bij de buitenlandse vissers heeft deze legale handelwijze tot grote ergernis geleid. Zij verwijten de Hollanders dat ze hún quotum opvissen.

Vorig jaar is door de vrij goede gang van zaken in de Nederlandse boomkorvisserij aan de gestage daling van het aantal kotters vooralsnog een einde gekomen. Verschillende vissers stopten wel, maar hun schepen zijn door collega's opgekocht.

Meningsverschil
Een groot probleem voor de sector is de flinke afname en het tegenvallende herstel van met name het scholbestand sinds 1990. Over de oorzaken bestaat onder deskundigen geen eenduidigheid. Overbevissing, klimatologische veranderingen en vermindering van het fosfaatgehalte in zee worden het vaakst genoemd. Het fosfaat is van belang omdat het dient als voedsel voor wormen en dergelijke die op hun beurt weer worden gegeten door schol en tong. Maar door terugdringing van de fosfaatvervuiling op het vasteland komt er minder fosfaat in zee.

Vissers menen dat de visbestanden aan het herstellen zijn. „Wij bespeuren de laatste jaren weer meer schol en tong”, zegt PO Oost-voorzitter Van Urk. Visserijbiologen willen de bestanden echter beter beschermen en daarom heeft de Europese Unie op hun advies de vangstquota voor met name schol en kabeljauw sterk verlaagd.

Als extra bescherming voor de dalende hoeveelheden vis besloten de Europese visserijministers in 1997 ook tot een forse sanering van het aantal vissersschepen in de verschillende landen. De doelstelling voor Nederland in het zogenaamde Meerjarig Oriëntatieprogramma (MOP) was een vermindering van de capaciteit van de kottervloot met 21 procent in 2001. Nederland had nog een achterstand van 20 procent, zodat de vloot in totaal met 41 procent zou moeten afnemen.

Over de manier waarop de doelstelling moest worden bereikt, had Nederland vanaf het begin verschil van mening met Brussel, stelt voorzitter drs. D. Langstraat van het Productschap Vis. „Wij wilden met technische maatregelen de capaciteit verminderen. Het belangrijkste middel is de beperking van het aantal zeedagen. Een Nederlandse kotter mag gemiddeld slechts zo'n 170 dagen vissen, terwijl sommige buitenlandse schepen wel 300 dagen op zee zijn. Verder geldt er ook bijvoorbeeld een maximale motorcapaciteit van 2000 pk.”

De Europese Commissie was het niet eens met de manier waarop Nederland zijn capaciteit terug wilde dringen. De achtergrond van het meningsverschil is een verschil in uitgangspunt. Ons land ziet het quotumbeleid als het voornaamste middel bij het beschermen van de visbestanden, terwijl de Europese Commissie –gesteund door de meeste EU-landen– het MOP net zo belangrijk vindt. Lidstaten behoren zich volgens Brussel aan beide te houden.

Faber overstag
Na jarenlange onenigheid besloot de Europese Commissie ons land in april vorig jaar bij het Europees Hof van Justitie in Luxemburg aan te klagen. Het kabinet-Kok hield echter voet bij stuk. Brussel voerde de druk verder op door Nederland niet toe te staan dat het een EU-subsidie van 68 miljoen gulden zou besteden aan een vermindering van de hoeveelheid pk's op de schepen.

Onverwacht ging staatssecretaris Faber van Visserij eind vorig jaar overstag. Zij deelde tot grote verrassing van de Tweede Kamer mee dat de Nederlandse vloot een gebaar zou moeten maken. Als reden voor haar gewijzigde opstelling zei Faber dat ze in de Europese onderhandelingen helemaal alleen was komen te staan. Over de manier waarop zij wil saneren, moet de staatssecretaris nog duidelijkheid verschaffen. Een mogelijkheid op korte termijn is een verdere beperking van het aantal zeedagen.

De vissers reageerden woest op de ommezwaai van Faber. PO Oost-voorman Van Urk vindt de „draai van 180 graden” onbegrijpelijk. „Het maakt toch niet uit met hoeveel schepen je de quota opvist? Het gaat erom dat een land zich aan de quota houdt. Dat is het belangrijkste. Brussel erkent dat wij dat doen, dus ik snap niet waarom een sanering nodig is.”

Van Urk vindt de opstelling van de Europese Commissie hypocriet. „Er zijn landen die aan de saneringsdoelstelling van het MOP voldoen, maar ik heb grote vraagtekens of ze zich aan de quota houden. Wat gebeurt daaraan?” Hij wijst daarbij naar de Britse vissers. In een interview geeft de Engelse vissersvoorman David Cox toe dat de Engelsen en de Schotten op grote schaal de quota overtreden. Cox noemt zijn land zelfs „de vuile man van Europa.”

Van een verplichte sanering of een sterke beperking van het aantal zeedagen wil Van Urk niet weten. „Wij kunnen niet meer inkrimpen. In tien jaar tijd zijn wij 160 schepen kwijtgeraakt. De zwakkere bedrijven zijn de afgelopen jaren al afgevallen. Als we nog verder gaan, leidt dat tot kapitaalvernietiging. Want onze bedrijven zijn nu allemaal gezond. Als er nog meer kotters verdwijnen, komt bovendien de visverwerkende industrie in de problemen door een dalende aanvoer.”

Impasse
Het Europees Parlement mengde zich ook in de kwestie. In januari werd ondanks de tegenstand van de Nederlandse europarlementariërs besloten dat lidstaten die hun vloot onvoldoende inkrimpen, als straf een tijdelijke korting van hun vangstquota moeten krijgen. Alleen Nederland zou door een dergelijke maatregel worden getroffen.

Voorzitter Langstraat van het Productschap Vis hoopt niet dat het kabinet uiteindelijk zal zwichten voor de druk van Brussel. Hij heeft grote vraagtekens bij de cijfers die de Europese Commissie heeft gebruikt bij het vaststellen van de capaciteit van de vissersvloten in de Europese Unie. „Er is geen uniforme meetmethode in de verschillende lidstaten. Hierdoor zijn er verschillende criteria toegepast, waardoor je appels met peren vergelijkt. Bovendien zijn er voor Nederland verkeerde berekeningen gemaakt. Het ministerie van Landbouw heeft dat toegegeven. De capaciteit wordt nu opnieuw uitgerekend.”

De Nederlandse vissector heeft sterke aanwijzingen dat de opgegeven cijfers van de verschillende landen niet kloppen. Langstraat: „Er zijn bijvoorbeeld Nederlandse kotters naar het buitenland verkocht die daar voor veel minder pk's in de boeken staan dan dat ze in werkelijkheid hebben. Verder blijkt uit gegevens van de Europese Rekenkamer dat in verschillende lidstaten steun is toegekend aan schepen, terwijl die niet eens in de vaart waren. In sommige gevallen waren ze zelfs gezonken. Er wordt dus gerommeld met de gegevens.”

Gezien de grote twijfels over de juistheid van de cijfers heeft het Productschap Vis de Europese Rekenkamer gevraagd de omvang van de vissersvloot in de lidstaten te onderzoeken. Het is nog onduidelijk of de Rekenkamer het verzoek honoreert. Maar zelfs als dat gebeurt, kan de uitkomst nog een paar jaar op zich laten wachten. Hierdoor lijken de Nederlandse vissers vrij geïsoleerd te komen te staan nu Faber hen niet meer voluit steunt.

Om uit de impasse te komen, heeft Langstraat voorgesteld het aantal pk's op schepen met subsidies vrijwillig te verkleinen. Maar het is de vraag of dat lukt. Al eerder wees de Europese Unie een dergelijke sanering van de hand.

Goed imago van vis
De dreigende sanering van de vloot is niet het enige probleem voor de kotters. Op de effecten van de boomkor (het gebruikte vistuig) op de zeeflora en -fauna komt steeds meer kritiek. Veel bijvangst gaat grotendeels dood overboord, terwijl de kettingen aan de netten het leven op de zeebodem zouden vernielen.

Een andere kwestie is dat de sterk stijgende brandstofprijzen voor een fikse kostenverhoging zorgen. Bovendien kunnen de kotters moeilijker bemanning krijgen. Hoewel er goed wordt verdiend –vorig jaar ruim 100.000 gulden per man–, neemt de belangstelling af. Een hele week van huis en dag en nacht door weer en wind sjouwen trekt steeds minder jongeren aan.

Ondanks de problemen is de sector zeker niet noodlijdend. Integendeel. De Nederlandse platvissector is internationaal met een moderne vloot en een sterke visverwerkende industrie toonaangevend. Het grootste deel van de vangst wordt na verwerking uitgevoerd naar Italië, Frankrijk en Engeland. Spanje is een belangrijke nieuwe markt, stelt voorzitter J. Buijs van de Visfederatie, de vereniging van de Nederlandse visindustrie.

In Nederland zit de afzet van vis in de lift. De sector profiteert van het goede imago – vis is gezond. Vorig jaar kocht de consument in totaal voor 566 miljoen gulden vis. Het ging daarbij om ongeveer 10 kilo per hoofd van de bevolking. Hoewel dat nog duidelijk minder is dan in landen zoals België (15 kilo) en Spanje (27 kilo), wordt de achterstand wel kleiner.

Vissnacks
In 1998 exporteerde Nederland in totaal voor 2,7 miljard gulden vis. Een kwart hiervan bestond uit schol en tong. De buitenlandse afzet omschrijft Buijs als vrij stabiel. „We zouden als visverwerkende bedrijven wel twee keer zo veel kunnen doen, maar door de lage quota gaat dat niet. We kampen soms zelfs met een tekort aan aanvoer. Daarom is er veel import uit zuidelijke landen van met name kabeljauwachtige vis.”

Hoewel de Nederlandse vissector op het gebied van platvis internationaal aan de top staat, wordt de buitenlandse concurrentie steeds groter. Buijs: „Als onze voorsprong eerst 100 was, is dat nu slechts 40 meer. Dat komt niet doordat wij slechter zijn geworden, maar de oorzaak is dat buitenlandse bedrijven onze technieken overnemen. Ook zij krijgen modernere kotters en betere vriesmethodes voor de vis.”

Om de voorsprong te behouden moeten de visverwerkende bedrijven meer nieuwe producten ontwikkelen en nieuwe markten opzoeken. „Simpelweg schol fileren, in een pakje van 500 gram doen en invriezen kan iedereen. We moeten meer doen. We kunnen net als bij vlees denken aan bijvoorbeeld het maken van allerlei soorten snacks. Ook het zoeken van nieuwe markten is belangrijk. In elk land verschilt de smaak van de consument. Daar moeten we beter op inspelen”, aldus Buijs.

Kwaliteit
Erg belangrijk bij het behouden van de voorsprong is dat er in de hele keten –van visserman, handel, afslagen, verwerkende bedrijven tot en met de detaillist– veel meer aandacht komt voor de kwaliteit van de vis. De consument gaat daar steeds meer op letten.

De nieuwe visafslag op Urk maakt veel werk van het streven naar een betere kwaliteit. Als eerste afslag ter wereld voldoet het bedrijf aan de nieuwste criteria voor hygiëne en voedselveiligheid, stelt directeur Teun Visser. „Wij proberen ook vissers te overtuigen van het grote belang van kwaliteit, want aan boord is daar nog onvoldoende oog voor.”

Een ander belangrijk punt voor het versterken van de Nederlandse concurrentiepositie is volgens Buijs en Visser meer samenwerking in de keten. De informatie over de vangsten moet sneller worden doorgegeven, zodat de handel en verwerkende bedrijven daar beter op in kunnen spelen. Directeur Visser is daar druk mee bezig. „Als afslag zitten wij als een spin in het web. Wij proberen de vissers zover te krijgen dat zij hun vangsten doorgeven, waardoor wij de handel kunnen informeren. Het voordeel hiervan is dat de prijzen zich stabiliseren.”

Veel vissers geven hun vangstinformatie al door, maar het gaat niet gemakkelijk. Een groot probleem is volgens Buijs dat de sector bestaat uit individualisten. „Er is meer samenwerking nodig voor een sterke positie van Nederland Vis bv.”

Schipper Van Slooten van de UK 153 staat achter het kwaliteitsstreven en een betere samenwerking. „Wij hebben goede contacten met de handel en maken de laatste paar jaar over het algemeen goede prijzen. Maar of we goed draaien is bovenal afhankelijk van de zegen van de Heere. We hebben alles niet zelf in de hand, al denken we dat soms wel als het goed gaat.”

Dit is het derde artikel in een serie over de boomkorvisserij.

Vorige afleveringen:
Big Brother jaagt op vissers

Drijfjacht op de zeebodem