Uitvaartdienst prins Bernhard in teken van advent
De uitvaartdienst van prins Bernhard, die zaterdagmiddag om 12.30 uur begon in de Nieuwe Kerk in Delft en geleid werd door ds. C. A. Ter Linden, stond, op verzoek van de koninklijke familie, nadrukkelijk in het teken van advent.
Naast een schriftlezing uit Psalm 139:1-18 en 23 en 24, las de predikant enkele verzen uit het eerste hoofdstuk van het evangelie van Johannes in de Nieuwe Bijbelvertaling.
De liederen die gezongen werden in de dienst, waren over het algemeen bekend. Behalve het zesde couplet van het Wilhelmus waren dat Gezang 118, 2 (”Vervul, o Heiland, het verlangen, waarmee mijn hart uw komst verbeidt!”), een werk van de 19e-eeuwse Duitse lieddichter Carl Wilhelm Osterwald, en het eveneens van oorsprong Duitse Gezang 444 (”Grote God, wij loven U”) van priester Ignaz Franz (1719-1790). Prins Bernhard had de meeste liederen die gezongen werden zelf uitgezocht.
Toen de kist de kerk binnengedragen werd, werd muziek van Vivaldi gezongen, ”Ere zij God in den Hoge”.
Ds. Ter Linden memoreerde direct aan het begin van de dienst dat het de wens van de familie was om over de uitvaartdienst „het licht van Kerst” te laten stralen. In een gebed zei de predikant dat „we hier aanwezig zijn om het enige te doen wat we nog kunnen doen, hem en onszelf onder Uw hoede stellen.” Na een lied, gezongen door prinses Christina, las ds. Ter Linden uit Psalm 139 -„een psalm die ik de prins enkele dagen voor zijn dood nog heb voorgelezen”- en uit het evangelie van Johannes.
In zijn preek zei ds. Ter Linden dat iemand ooit van prins Bernhard had gezegd dat hij „een engeltje op zijn hoofd had. Dat engeltje heeft zijn werk dan wel heel goed gedaan”, aldus de predikant, die diverse crisessituaties uit het leven van de prins de revue liet passeren.
„Wat heeft ons land deze man destijds met vreugde ingehaald”, aldus ds. Ter Linden. „Wanneer wij hem vandaag herdenken, denken wij aan dingen die hem bijzonder hebben gemaakt. Hij heeft zich gericht tegen zijn geboorteland dat in mei 1940 ons land binnenviel. Vanaf dat moment was hij voorgoed Nederlander met de Nederlanders. In de tweede plaats, zette de prins zich er na de oorlog voor in om de Nederlandse economie te helpen opbouwen en na de moeilijkheden in de jaren zeventig gaf hij zijn functie weer een nieuwe invulling.”