Uit de boekenkast: Dr. C. A. de Niet is gevormd door de klassieken
Zijn middelbareschooltijd, toen hij in aanraking kwam met de klassieke oudheid, heeft hem voor zijn hele leven gevormd, zegt dr. C. A. (Kees) de Niet uit Woudenberg. „Daar ging een wereld voor me open.”
Een „excursie naar zijn boekenkasten”, noemt de classicus het aanvankelijk. Uiteindelijk weet dr. De Niet zeven boeken te kiezen die model staan voor zijn ontwikkelingsgang: van de oudheid tot het heden. Waarbij hij zelfs in een gedichtenbundel van veertig jaar terug de klassieke oudheid nog weet aan te wijzen.
Als het over zijn leeservaringen gaat, moet De Niet wel één ding zeggen. Sinds het overlijden van zijn vrouw, Dicky, in april 2018, kan hij eigenlijk niet meer geconcentreerd lezen. „Het lukt niet meer. Het studeren, het lezen, de gedrevenheid om te willen weten: het is weg. Ik ben met het verlies van Dicky niet maar mijn maatje kwijtgeraakt. Ik heb een deel van mezelf verloren.”
De tranen zitten dan ook hoog. Tegelijk: als De Niet gaat vertellen over de boeken die hij uitkoos, is hij toch weer de docent die zijn leerlingen wil laten zien en horen hoe mooi zo’n frase of gedicht wel niet is.
1. Bunyan: De pelgrimsreis
„Een uitgave uit 1949 van ”De pelgrimsreis” van Bunyan laat zien wat mijn bakermat is geweest. Kijk, voorin staat een inscriptie van mijn moeder. Ze gaf het boekje in april 1950 aan mijn vader, met wie ze toen verloofd was. Ter gelegenheid van zijn belijdenis. In die sfeer groeide ik op. Er waren bij ons thuis in Maassluis niet veel boeken. Ik zie de leunstoel van mijn vader nog staan, met de boeken van Smytegelt, Van der Groe en Bunyan ernaast. Hij was lasser; en dit was zijn geestelijk voedsel. Ik denk dat ik 11 was toen ik dit boekje van Bunyan voor het eerst las. Destijds bleven vooral de illustraties me bij: Jeroen Bosch-achtige afbeeldingen van de duivel. Daar kon je een nachtmerrie van krijgen. Toen m’n vader overleed, vond ik dit boekje in zijn nalatenschap. Ik herkende het direct. Maar pas toen zag ik de inscriptie van mijn moeder. Met de tekst uit Jeremia 3:22 erbij: „Zie, hier zijn wij, wij komen tot U, want Gij zijt de Heere, onze God.” Ontroerend. Dit typeerde hun lees- en leefwereld: met het perspectief van de eeuwigheid.”
2. De Rek: Van hunebed tot hanzestad
„Ik was een verwoed lezer: de boeken van Anne de Vries en W. G. van de Hulst, de kerkgeschiedenis van Vreugdenhil. Soms kwam ik uit de openbare bieb thuis met boeken waar m’n vader moeite mee had. Die ging hij dan zelf terugbrengen. Dat heb ik altijd heel mooi gevonden; dat hoefde ik niet zelf te doen. Op de middelbare school ging er een wereld voor me open. Vooral die periode heeft me verrijkt; tot op de dag van vandaag pluk ik daar de vruchten van. Ik herinner me bijvoorbeeld hoe de docent geschiedenis, toen ik hem om tips vroeg, mij verwees naar ”Van hunebed tot hanzestad” van J. de Rek. Het werd mijn eerste grote aanschaf van een boek. In dat boek staat een afbeelding van een pagina uit een kalender van Willibrord, die ons land het Evangelie heeft gebracht. In de kantlijn staat in het Latijn een aantekening van Willibrord waarin hij onder andere zijn aankomst in de Nederlanden in 690 beschrijft. Ik vond dat zo intrigerend. Ik wilde weten wat daar stond! In de tweede kreeg ik Latijn, in de derde Grieks. Die klassieke talen openden voor mij het venster naar de hele klassieke oudheid, de wereld waarin de Bijbel is ontstaan.”
3. Plato: Keur uit zijn werken
„In de vijfde lazen we dialogen van Plato, te beginnen met de ”Crito”. Die tekst gaat over Socrates in zijn cel, veroordeeld tot de gifbeker. Crito komt hem opzoeken en biedt hem de mogelijkheid te ontsnappen. Socrates wil dat niet, omdat hij dan tegen de wetten van Athene zou ingaan. En dan zou hij niet rechtvaardig handelen. Daarom kiest hij ervoor om te blijven en zijn dood tegemoet te gaan. Magistraal, zo’n dialoog. Eerst ben je bezig met het ontcijferen van het Grieks, vervolgens ook met wat het betekent. Het pakte me gewoon. Net als Plato’s allegorie van de grot. Met als boodschap dat we hier slechts schaduwen zien van een wereld die veel groter is dan wij en die we niet rechtstreeks kunnen kennen. Door zo’n verhaal leer je dat we op moeten passen met grote woorden te gebruiken.”
4. Voetius: Praktijk der godzaligheid
„Later ben ik met de 17e-eeuwse theoloog Gisbertus Voetius bezig gegaan. En ook bij hem vond ik het besef dat er heel veel is wat wij niet weten. De wetenschap moet volgens hem dan ook oppassen voor al te grote uitspraken. Met Voetius, een van de leden van de synode van Dordrecht in 1618-1619, heb ik zeven jaar geleefd. De Stichting Studie der Nadere Reformatie vroeg me zijn werk over de ”Praktijk van de godzaligheid” vanuit het Latijn te vertalen. Hier heb ik de oorspronkelijke uitgave van 1664; ik werk graag met originelen. Het Latijn viel me wel mee, maar de wereld van de scholastiek erachter, daar was ik niet in thuis. Kijk, hier is het schriftje waarin ik werkte: rechts de vertaling, links de vragen die ik had. Ik heb grote bewondering voor Voetius gekregen. Zo breed belezen: geen onderwerp waar hij niets over zegt. Wat hij schrijft over bijvoorbeeld de sacramenten is ook ontzettend spannend voor iemand met mijn bevindelijke achtergrond. Er waren wel momenten dat ik Dicky erbij riep: Moet je nu toch eens horen wat hij over de aanvechting schrijft. Het heeft me geestelijk in een crisis gebracht. En in combinatie met vermoeidheid zelfs tot een burn-out. Pas later is dat tot een ontknoping gekomen. Ik heb na Voetius ook Calvijns ”Institutie” vertaald. Maar dat was toch anders. Een Calvijnkenner ben ik niet geworden. Maar Voetius: hij is in wetenschappelijk opzicht mijn eerste liefde. Ik denk dat ik hem heb leren verstaan.”
5. Lodenstein: Uyt-spanningen
„Voetius kende de klassieke wereld op z’n duimpje, maar Jodocus van Lodenstein ook. Hij wordt gezien als een predikant in de piëtistische traditie. Maar dat betekent niet dat hij de wereld meed. Net als zijn grote tijdgenoot Revius verwerkte hij de klassieke traditie, en bijvoorbeeld ook het werk van een dichter als P. C. Hooft. Fragmenten uit Hoofts toneelspel ”Granida” zie je bijvoorbeeld terugkomen in de ”Uyt-spanningen”. Of neem het gedicht ”Lusten-rust” in deze bundel. Het afzien van macht en lust en het zoeken naar een gemoedstoestand van rust en aanvaarding: dat is wat in de Griekse Stoa wordt aangeduid met ”apatheia”. Dat begrip geeft Lodenstein een christelijke duiding. Daar kan ik van genieten als ik dat ontdek.”
6. Nijenhuis: De tornado
„De romans van B. Nijenhuis zijn in huize De Niet veelgelezen. Sommige zinnen uit ”Dossier 333” of ”De tornado” werden spreekwoordelijk. Zoals, over een haan: „Hij smaakte zoals hij geleefd had: sterk.” Ik vind zo’n boek als ”De tornado” aangrijpend. Op beeldende en literaire wijze vertolkt Nijenhuis de existentiële vraag hoe het kan dat God toelaat dat het kwaad goede mensen treft. Of neem zo’n zin uit de mond van boer Vergy Maulveau: „Je kunt je gerust omdraaien, het geeft niet dat de ene mens van de andere weet dat hij gehuild heeft.” Heel diep. Of de scène aan het eind van het boek waarin ds. Jakob Kladak hinkend wegloopt. Dat is natuurlijk een verwijzing naar Jakob bij Pniël. Zo krachtig en existentieel hoe Nijenhuis dat beschrijft.”
7. Ida Gerhardt: De zomen van het licht
„Ida Gerhardt was classica. Ze vertaalde klassieke auteurs en verwerkte die in haar eigen gedichten. In ”De zomen van het licht” uit 1983 staat een prachtig gedicht: ”Een naam in schelpen”. Over een kind dat aan de vloedlijn een kasteel bouwt.” De Niet citeert: „Mijn diepste eerbied geldt dit kind.” Kijkt weer op: „Die eerbied, dat is de vertaling van het platoonse begrip ”aidoos”: schroom, terughoudendheid. Dit hele gedicht gaat over het grensgebied tussen leven en dood, waar de kustlijn een beeld van is. Neem het slot: het kind gaat „op stroeve voeten havenwaarts.” Dat gaat natuurlijk over de hemelse haven. Zo’n gedicht ontroert mij. Ik heradem van zulke kwaliteitspoëzie.”
Meer afleveringen in deze serie:
rd.nl/uitdeboekenkast