Vrijwilligers konden door corona niet naar ver weg: hoe erg was dat?
De coronacrisis heeft grote impact gehad op Nederlandse hulp- en ontwikkelingsorganisaties. Lockdowns zetten een streep door campagnes en collectes. Vrijwilligers en medewerkers keerden halsoverkop terug naar huis en honderden reizen naar crisisgebieden en ontwikkelprojecten konden anderhalf jaar niet doorgaan. Hoe hebben ze het dan tóch gered? Vier christelijke organisaties delen hun ervaringen.
We kijken nu kritischer naar de noodzaak van reizen
„Toen corona uitbrak, legden we net de laatste hand aan ons nieuwe beleidsplan”, zegt Rina Molenaar, directeur-bestuurder van Woord en Daad. „Ons werk kon nog flexibeler en doelgerichter, vonden we. Opmerkelijk is dat een kennisinstelling die voor ons trendanalyses maakte, in haar rapporten al opschreef dat we rekening moesten houden met wereldwijde pandemieën. Niet wetende dat we daar een paar maanden later al mee geconfronteerd zouden worden.
Net als voor iedereen, was de coronacrisis ook voor ons een complete verrassing. In Nederland hebben we onze dertig kringloopwinkels meteen moeten sluiten. Een flinke tegenvaller, omdat die een grote bijdrage leveren aan onze projecten, ongeveer een miljoen euro per jaar.
Ons Young Ambassadors-programma voor scholieren stond ook abrupt stil. Dit zijn uitzonderlijke maar belangrijke trips, omdat ze vaak een levensveranderende uitwerking op de deelnemende jongeren hebben. Ook alle reizen van medewerkers naar de landen waar we projecten ondersteunen, werden geannuleerd. Het ontbreken van persoonlijk, direct contact dwong ons tot improviseren, hoewel de meeste projecten wel doorgingen. Immers, we zijn een onderdeel van een groter samenwerkingsverband dat ter plekke actief is. We hebben niet de dagelijkse verantwoordelijkheid. Zo kon ons waterproject in de door burgeroorlog verscheurde regio Tigray in Ethopië, waarbij verschillende dorpen structureel de beschikking krijgen over waterputten, min of meer doorgaan.
Zodra het weer kan, herpakken we deze reizen. Het moet ook wel. Om het geld dat we ontvangen van donateurs en de overheid goed te kunnen verantwoorden en te beoordelen of ons werk impact heeft, zijn face-to- faceontmoetingen noodzakelijk. Maar de crisis leidt er wel toe dat we nog kritischer kijken naar de noodzaak ervan. Wat op afstand kan, gaan we of blijven we op afstand doen.
Ik heb net mijn eerste reis in bijna twee jaar achter de rug, naar Afrika. In Burkina Faso zag ik hoe Covid-19 amper slachtoffers heeft gemaakt maar malaria, zoals altijd, wél. Er is nu gelukkig wel een malariavaccin maar de bevolking vraagt zich, terecht, af: waarom moest de wereld eerst geconfronteerd worden met Covid, voor wij eindelijk verlost worden van de échte plaag?
Tegen de verwachtingen in zijn de donaties het afgelopen jaar toegenomen. Bijzonder, want we moesten veel wervingscampagnes stoppen. Een van de redenen is, denk ik, dat de coronacrisis als een spiegel heeft gewerkt op Nederlanders: dus zo is het om het moeilijk te hebben. Kennelijk voelen mensen juist in roerige tijden dat het leven moeilijk kan zijn, zeker in andere delen in de wereld.”
De giften liepen met 30 procent terug
„Corona heeft op onze organisatie veel impact gehad”, zegt Herbert van Daalen, medewerker publiciteit en fondsenwerving bij Stichting Hulp Oost-Europa. „In feite viel alles stil. Normaal gesproken reist zo’n vijftien keer per jaar een groep jongeren naar onze projecten om vrijwilligerswerk te doen. Ze klussen bij kwetsbare mensen of begeleiden een zomerkamp met kinderen. Dat zijn voor die jongeren bijzondere ervaringen die hen confronteren met de rijkdom waarin zijzelf leven. Vaak is hun leven na zo’n reis niet meer hetzelfde. Die reizen konden nu niet doorgaan.
Onze vrijwilligers reizen regelmatig naar Oost-Europa voor projectcontrole en ondersteuning. Dat zijn heel bemoedigende en belangrijke ontmoetingen met christenen daar, waarbij we samen bidden en Bijbellezen. Die bezoeken konden nu voor het eerst in ons bestaan niet doorgaan.
Samen met kerkelijke gemeenten in Oost-Europa organiseren we toerustingscursussen voor predikanten en ambtsdragers. Dat die door corona allemaal wegvielen, heeft op veel mensen grote invloed.
Denk ook aan arme ouderen, die we van oudsher ondersteunen met een extra zakcentje boven op hun povere pensioentje. Die vereenzaamden door de crisis nog meer, vanwege het gebrek aan een vangnet in hun directe omgeving. Zo geven we aan een 61-jarige, lichamelijk gehandicapte vrouw in Roemenië hout voor haar kachel en maandelijks 25 euro, boven op haar uitkering van 106 euro. Daarmee bekostigt ze haar medicijnen. Het maakt precies het verschil tussen overleven en leven.
Natuurlijk probeerden we als organisatie online contact te houden met de mensen in Oost-Europa, maar de internetverbinding is niet in alle landen betrouwbaar, waardoor dat moeizaam verliep.
Corona heeft ervoor gezorgd dat we tot oktober 2020 minder giften binnenkregen; die liepen terug met 30 procent. Toch hebben we onze diaconale hulp doorgezet, omdat de kwetsbare mensen niet zonder kunnen. Als door een wonder leverde onze vorige wintercampagne meer op dan verwacht, waardoor we alle nood die er op dat moment was, konden lenigen. Dat was een grote verrassing voor ons.
Vanwege de strenge coronaregels in Oost-Europa verloren veel mensen hun baan. Daarvoor hebben wij een speciale inzamelcampagne opgezet, die heel succesvol was. Predikanten waren bijzonder genoeg vrijgesteld van quarantaine, waardoor hun pastorale werk in dorpen en steden kon doorgaan. Maar ook al is dat positief, het is een fractie van wat we voorstaan. We snakken ernaar weer op reis te gaan en met de mensen te spreken en te bidden.
Ik ga vandaag voor het eerst na twee jaar weer op pad, naar Hongarije. In Boedapest bezoek ik een daklozencentrum en ik heb een afspraak met een ziekenhuispastor. Ik ben benieuwd hoe het daar nu gaat. Wat precies de gevolgen van corona zijn geweest, dat is op afstand toch moeilijk in te schatten. In 2022 hopen we weer op volle sterkte te zijn, zodat we onze geloofsgenoten in Oost-Europa weer kunnen ontmoeten.”
In de woestijn wachtten 40.000 vluchtelingen op water
„Wij werken met name in oorlogs- en rampgebieden, zoals Syrië en Jemen. Een negatief reisadvies is voor ons daarom geen vreemd verschijnsel”, vertelt René Vlug, hoofd fondsenwerving en communicatie bij ZOA. „Ook met virussen en ziekten hebben we veel te maken. Het fenomeen crisis zit in ons DNA. Dus toen Covid-19 over ons kwam, konden we daar redelijk goed op inspelen. De grootste tegenslag tijdens de eerste lockdown was dat onze landelijke collecte niet kon doorgaan. Dat betekende dat 13.000 collectanten thuis moesten blijven en dat wij 8 ton aan inkomsten misliepen. Een enorme tegenvaller. Gelukkig konden we een deel van dit verlies opvangen met onze digitale collectebus.
Het lastigste was dat we vanuit Nederland niet naar de mensen in nood konden. In Sudan bijvoorbeeld, zaten 40.000 Ethiopische vluchtelingen in de woestijn wanhopig te wachten op water. We hebben gelukkig een team in dat land, dat wel veel kon doen, maar onze waterexpert moet daar in principe wel bij zijn. Twee weken geleden kon de expert eindelijk naar de Ethiopische kant van de grens reizen, waar hij in elk geval dichter op de situatie zit.
In de landen waar we werken hebben we veel te maken met ziektes. Ebola is het bekendste voorbeeld. Maar malaria is een continu probleem. We houden er daarom ook altijd rekening mee. We weten dat veel mensen het afgelopen jaar Covid hebben opgelopen. Toch is er voor zover ik weet niemand aan overleden. Er zijn helaas wel twee plaatselijke ZOA-medewerkers omgekomen door geweld.
In april vorig jaar zei ik intern dat we vanwege corona financieel gezien een pas op de plaats moesten maken, maar aan het einde van het jaar bleken we meer geld dan ooit te hebben ontvangen. Echt een Godswonder. Behalve dat onze achterban stevig achter ons is blijven staan, kwamen ook noodfondsen beschikbaar voor coronagerelateerde probleemgebieden. Zo hebben we 1,2 miljoen euro ontvangen voor sanitaire voorzieningen. Veel dorpen liepen risico omdat ze maar één kraan hadden voor alle inwoners, of geen zeep. Misschien dat wij hier in Nederland, dankzij corona, het belang van hygiëne nog beter zijn gaan inzien.”
Wij zijn al de vrijwilligers in onze kibboets kwijt
„Nes Ammim is normaal gesproken een florerend dorp, in 1963 opgezet in de stijl van een kibboets, waar dialoog en ontmoeting met Joden en Arabieren centraal staan.” In één zin legt Gerard Geitenbeek, voorzitter Nes Ammim Nederland, uit waar zijn stichting om draait. „Nu is het al ruim anderhalf jaar nagenoeg leeg. Alle bewoners, bestaande uit ongeveer veertig vrijwilligers uit Nederland en Duitsland, moesten voor de eerste lockdown halsoverkop naar huis. Een ongekende situatie, die we niet eerder hebben meegemaakt. Zelfs tijdens oorlogssituaties, zoals in 2006 tijdens de oorlog met het op 10 kilometer van Nes Ammim gelegen Libanon, bleven de mensen. Daar stonden ze op. Als het te gevaarlijk werd, waren er de schuilkelders op ons terrein. Het hotel dat we in het dorp runnen, zat zodoende regelmatig vol met soldaten. Bijzondere tijden waren dat. Maar nu was er een virus, dat het wél voor elkaar kreeg het dorp plat te leggen.
In Nes Ammim komen toeristen en vrijwilligers die hier tijdelijk wonen met elkaar in contact. Zodoende zijn er ontmoetingen tussen Joden, christenen en Arabieren. Op die manier proberen we de angel uit het aloude conflict tussen deze bevolkingsgroepen te halen. Een Joodse museummedewerkster vertelde mij een paar jaar geleden tijdens een vergadering: „Ik heb dankzij Nes Ammim voor het eerst christenen ontmoet voor wie ik niet bang ben.” In Nes Ammim gebeuren in die zin echt wonderen. Daar wordt samengewerkt, naar elkaar geluisterd en worden grensoverschrijdende vriendschappen en verbonden gesloten.
De coronamaatregelen in Israël waren en zijn buitengewoon streng. We weten dus nog niet wanneer we weer open kunnen. Intussen zijn we al onze vrijwilligers kwijt. Nieuwe kandidaten melden zich wel mondjesmaat, maar we kunnen niets toezeggen. Velen haken daarom ook weer af. Het komt erop neer dat we helemaal opnieuw moeten beginnen. De kosten blijven intussen wel gewoon. Gelukkig bleven Kerk in Actie en vele trouwe donateurs ons steunen en via Zoom hielden we onze dialooggroepen in stand, net als ons studieprogramma. Maar het is al met al niet wat we willen, natuurlijk. We willen terug naar Nes Ammim.
Een ander lichtpuntje was dat de paar stafleden die achterbleven zich een slag in de rondte hebben gewerkt om het dorp op minimale sterkte draaiende te houden. Zo kon het hotel deze zomer open voor Israëliërs, die hun land immers niet uit mochten. Dat resulteerde in meer gasten dan ooit. Ook deden de avocado’s die we in de moestuinen kweken het heel goed. Dat compenseerde de schade enigszins.
Ik wil binnenkort weer voor het eerst naar Israël te reizen. Maar nu heeft de overheid bepaald dat de tweede vaccinatie niet langer dan zes maanden geldig is. Ik ben in april gevaccineerd, dus ik ben al te laat. Tegelijk kan het beleid ook zo veranderen. We zitten voorlopig nog in een onzekere wachtkamer, maar we houden hoop.”
Pauline Visser-Pors
… had heimwee en er waren spinnen
Nog steeds vraagt Pauline Visser-Pors zich af waarom ze in 2018 naar Thailand moest. „Wilde de Heere mij voorbereiden voor werk in het buitenland straks?” Ver van huis wonen en werken, daar ziet de schooljuf uit Wekerom best tegenop. „Ik ben een familiemens.”
In september 2018 vertrok de nu 25-jarige Pauline voor een halfjaar als vrijwilliger naar het binnenland van Thailand, om daar les te geven aan de kinderen van het zendingsechtpaar Sijmen en Annelies den Hartog. Die verblijven daar namens de Gereformeerde Zendingsbond (GZB) en stichting Overseas Missionary Fellowship (OMF). „Ik had toen net gesolliciteerd op een baan in Nederland en was er ook al aangenomen. Mijn tante wees me echter op de onderwijsfunctie voor de GZB in Thailand. Ik ben bepaald geen avonturier en geld voor de reis en het verblijf daar –8000 euro– had ik ook niet. Toch zette God alle deuren en ramen richting Thailand open. Ook voor het geld werd gezorgd.”
De Nederlandse onderwijzeres kwam terecht in een Thais dorp waar niemand Engels sprak en zij geen Thais. „Ik kreeg woonruimte boven de kerk en zat daar vrijwel alleen. Alleen een Thais jongetje, Foek, kwam regelmatig op bezoek. Communiceren deden we met handen en voeten.”
Het was erg wennen voor Pauline. Ze werd overvallen door heimwee, ongedierte („Ik ben nu niet meer bang voor spinnen”) en klamme warmte. „Ook het levenstempo daar was totaal anders. Alles gaat z’n gangetje. Ik ben best wel een stresskip, dus dat was wel lastig in het begin. Een huis krijg je daar ook niet schoon. Een paar uur later zit alles weer onder het stof. Er was alleen koud water, dus douchen deed ik aan het eind van de dag als de buitenleidingen opgewarmd waren door de zon.”
Ook de andere gebruiken en gewoonten, vaak religieus gemotiveerd, vergden een enorme omschakeling. „Je moet altijd vrolijk kijken omdat de mensen anders denken dat je boos bent. Een hangmat met voedsel ernaast is voor de geesten; die moet je altijd gunstig stemmen. De vrijheid die God ons geeft, moet je in het boeddhisme verdienen.”
Pauline ervaarde haar verblijf in Thailand als heel zinvol. „Dankzij mijn aanwezigheid konden Sijmen en Annelies werken zonder dat ze overdag hun kinderen onderwijs hoefden te geven.”
Evert van Daalen
… was stipt op tijd voor schilderwerk
Niet alleen anderen heeft hij kunnen helpen, maar ook voor hemzelf was de reis naar Hetefejércse in Hongarije een bijzondere ervaring. Na coronatijd zeker voor herhaling vatbaar, vindt de 19-jarige Evert van Daalen uit Apeldoorn.
Hulp verlenen aan de arme naaste kreeg Evert al vanaf zijn kinderjaren met de paplepel ingegoten. Vader Herbert werkt voor de stichting Hulp Oost-Europa en het gezin reisde tijdens vakanties regelmatig naar Oost-Europa om daar de handen uit de mouwen te steken. „Met Kerst gingen we altijd naar Oekraïne om in een tehuis kinderen bezig te houden. Als klein jochie moest ik al mee. Ik denk dat we zeker vijftien keer in Oekraïne, Roemenië en Hongarije zijn geweest.”
Omdat HOE in contact staat met László Iklódy, predikant in Kisvárda bij Hetefejércse, wist de organisatie dat ter plaatse dringend hulp nodig was. Zo was een verzorgingshuis echt toe aan een opknapbeurt. Onder jongeren in de kerkelijke gemeente van Evert, de protestantse gemeente De Fontein in Apeldoorn, ontstond daarom in 2019 het idee om een reis naar dat land te organiseren om daar gezamenlijk de boel op te knappen.
Via allerlei sponsoracties werd het benodigde geld voor verf en andere materialen bij elkaar gesprokkeld. De reis- en verblijfskosten van de 23 jongeren en 6 begeleiders werden uit eigen zak betaald. „We zijn daar zo’n tien dagen geweest. Overdag hebben we kamers geschilderd in het verzorgingstehuis en vervallen muren wat opgeknapt. Dat gebeurde onder leiding van een soort plaatselijke schilder die in dat tehuis werkte. Wij waren als echte Hollanders iedere keer stipt op tijd. Dat waren ze daar niet gewend. Onze Hongaarse begeleider kwam steeds een kwartier later. De dochter van de dominee fungeerde als tolk. Zij sprak goed Engels en vertaalde wat wij voor werk moesten doen. ’s Avonds gingen we op bezoek bij Roma. Daar hebben we met hun kinderen spelletjes gedaan.”
Wat indruk maakte op Evert was de enorme armoede, maar ook de gastvrijheid van de mensen. „Ze hadden zelf niet veel, maar deelden dat toch met ons. De mensen daar zijn snel tevreden. Een les voor ons. Tegelijkertijd was het ook voor onszelf als kerkelijke jongeren goed om daar te zijn. Het heeft de onderlinge banden versterkt. Ik zou zoiets ook anderen kunnen aanraden. Je helpt niet alleen de bevolking, maar je leert er ook zelf veel van.”
Thenise van Erkel
… zag hoe onze tienden verschil maken
Als Thenise van Erkel vertelt over haar reis naar Colombia, beginnen haar ogen te glinsteren. En als ze erover begint te vertellen, staat haar mond niet snel meer stil.
Het is ruim twee jaar geleden dat de Schoonhovense junior accountmanager de lange reis naar het Zuid-Amerikaanse land maakte voor Woord en Daad. Twee jaar eerder ging ze ook al met een groep van school op reis. „Ik haalde bij een lessenmarathon van het Driestar College in Gouda het meeste geld op. Daardoor mocht ik mee naar Uganda voor ZOA. Daar heb ik veel gave dingen gedaan, waar ik met plezier op terugkijk.”
In dat Afrikaanse land sloeg het hulpverleningsvirus toe en ontdekte Thenise haar passie voor dit werk. Ik heb weleens gezegd: „Ooit ga ik Rina van de troon stoten”, lacht ze. „Rina Molenaar is de directrice van Woord en Daad.”
Haar liefde voor de verre naaste was de reden dat ze twee jaar later solliciteerde voor Young Ambassador van Woord en Daad – een functie voor scholieren die zich als ambassadeur willen inzetten voor een project dat ze ook gaan bezoeken. Voordat de reis begon, moest er zo veel mogelijk geld opgehaald worden. Met alle ideeën en plannen gingen Thenise en de andere kandidaten aan het werk. Zo wisten ze flink wat geld bij elkaar te harken. Daarnaast werd er pennen en schriften verzameld voor de scholen in Colombia. „We gingen met negen scholieren, twee docenten en iemand van Woord en Daad.”
De groep verbleef tien dagen in vooral de Colombiaanse hoofdstad Bogota. „Hier hebben we scholen bezocht en presentaties gegeven over onder andere ons koningshuis, eten in ons land en de feestdagen. De pennen en schriften werden op elke school uitgedeeld. Op één school had iedereen een eigen buddy. We probeerden met elkaar te praten via tekeningen en verder ging dat met handen en voeten. In San German zijn er kledingstukken en fruithapjes uitgedeeld.”
Thenise beseft dat haar hulp de positie van de arme bevolking niet heeft veranderd. „Toch was de reis zeker niet zinloos. Voor mij niet, maar zeker voor de kinderen en leraren daar niet. Ze beseffen dat ze gezien worden door mensen uit een ander land en dat we hen helpen in hun moeilijkheden. Dat is onwijs mooi om te zien. Voor mezelf heb ik geleerd om nog meer tevreden te zijn met kleine dingen. En… onze Bijbelse tienden hier, maken daar het verschil!”
Sandra en Henk Lier
… waren zinvol bezig op een zeeschip
Terwijl veel vrijwilligers van hulporganisaties tijdens de coronalockdown verplicht thuis zaten, waren Sandra (23) en Henk (29) Lier volop aan het werk op de Africa Mercy, de hospitaalboot van Mercy Ships.
Noodgedwongen was dat wel aan de kade op Tenerife, omdat het schip vanwege corona niet in de haven van Senegal kon blijven. In april ging het drijvende ziekenhuis op het vakantie-eiland voor anker met een gereduceerd gezelschap van zo’n 120 mensen, om onderhoud te plegen. Grafisch vormgeefster Sandra: „Ik had al eerder mijn afstudeerstage gedaan op het kantoor van Mercy Ships Holland en wist dat ze altijd op zoek zijn naar vrijwilligers.” Elektricien Henk: „Ik heb een eigen bedrijf en kon een aantal opdrachten verschuiven; zo lukte het om van oktober 2020 tot februari 2021 aan de slag te gaan op het schip. Sandra als engineering administrator en ik als elektricien.”
Het pasgetrouwde stel uit Stolwijk ontving kost en inwoning op de boot, samen met vrijwilligers uit veertig verschillende landen. „Omdat er al die tijd geen operaties uitgevoerd konden worden, was er volop tijd voor onderhoud. Dat gaat altijd door.”
De eerste tijd aan boord moest het jonge echtpaar in quarantaine in de eigen kajuit. Daarna werden ze opgenomen in de bubbel op het 150 meter lange schip. „In het begin verbleven we aan boord en mochten we even op de kade. Later waren ook wat toeristische uitstapjes op het eiland mogelijk.”
Hoewel er enige ruimte was voor ontspanning, moest er op de Africa Mercy flink geklust worden volgens vaste schema’s en werktijden. De administratieve verantwoordelijkheid daarvoor lag bij Sandra. „We zouden eerst drie maanden aan boord zijn. Toch was er zo veel werk en voelden we ons zo op onze plek dat we iets langer gebleven zijn. Voordat we aan boord kwamen, werden we geraakt door de beelden van mensen die door Mercy Ships geopereerd werden en zo een nieuw leven kregen. Het was bijzonder om met zo veel verschillende mensen voor hetzelfde doel te werken.”
Ondanks dat het werk in Afrika stillag, hebben Sandra en Henk de tijd aan boord als „100 procent zinvol” ervaren. „Het werk dat we hebben verricht zorgt ervoor dat artsen straks weer aan de slag kunnen om anderen te helpen. Daarnaast leer je ook over kerkmuren heen kijken met zo veel gedreven geloofsgenoten uit de hele wereld. Dit smaakt zeker naar meer.”
Arine van den Bosch
… gaf les in het warme hart van Afrika
Vroeger was ze erg „van de tijd.” Dat leerde ze in Malawi wel af. Zelfs de kerkdiensten daar begonnen te laat. Diverse bezoeken bracht Arine van den Bosch uit Ochten inmiddels aan het Oost-Afrikaanse land.
De 33-jarige Betuwse werkt als teamleider bij De Schutse in Kesteren, een reformatorische instelling voor mensen met een verstandelijke beperking. „In 2015 vertrok ik met een vriendin voor een werkvakantie van drie weken naar een weeshuis in Chileka, Malawi, een project van de stichting Stéphanos. Er was daar direct een klik met de mensen.”
Arine is bekend met de negatieve berichtgeving over weeshuizen. „Ik vind het absoluut niet goed dat sommige huizen in stand worden gehouden om geld en vrijwilligers te krijgen. In het weeshuis waar ik was, merkte ik dat er alles aan gedaan werd om deze toestanden te voorkomen. Weeskinderen en vrijwilligers waren alleen welkom na een strenge intake. Het welzijn van het kind stond voorop.”
Een bezwaar tegen tijdelijk vrijwilligerswerk in weeshuizen is dat wezen zich aan vrijwilligers hechten. Als die na een paar weken of maanden weer vertrekken, blijven de kinderen met pijn achter. „Dat heb ik ook gezien”, zegt Arine. „Maar dat vind ik geen reden om helemaal te stoppen met vrijwilligers. Want in de periode dat die er zijn, zie je de kinderen helemaal opbloeien door het beetje extra aandacht en liefde dat ze krijgen.”
Toen Arine weer terug in Nederland was, ging het leven verder, totdat ze via-via hoorde van een vrijwilligster die een reisgenote zocht voor een wat langere werkperiode in Malawi. „Dat zou in eerste instantie een verblijf van een jaar zijn. Zo lang kon ik echter niet weg van mijn werk; ik kreeg wel toestemming voor onbetaald verlof van een halfjaar.”
Op de compound van de hulpverleningsorganisatie was een woning geregeld voor haar en haar huisgenoot. „Wij moesten een school opzetten voor kinderen met een verstandelijke beperking of leerachterstand.”
Het schooltje bestaat nog steeds. „We hebben ook direct resultaat gezien van ons werk. Het is nog steeds een mooi project en zeker niet zinloos. Onze inzet werd bovendien zeer gewaardeerd door de mensen daar, maar ook door de onderwijzers van de reguliere school. In 2019 ben ik er nog een korte periode geweest. De bevolking is enorm gastvrij en stelt je hulp erg op prijs. Malawi noemen ze niet voor niets het warme hart van Afrika.”