Oud goud – gesprekken met musici: organist Willem Hendrik Zwart
Vijftig jaar Reformatorisch Dagblad betekent ook vijftig jaar muziek. Allerlei musici deden de afgelopen decennia in de krant een boekje open over hun grote passie. Deze zomermaanden duikt de muziekredactie in het krantenarchief en diepen we acht boeiende gesprekken op. Vandaag deel 1: interview met organist Willem Hendrik Zwart (1925-1997) uit 1995, bij zijn afscheid als organist van de Bovenkerk in Kampen, door Jan van ’t Hul.
Zelfs het gummetje is weg
Willem Hendrik Zwart: „Dit was geen veertigjarige tocht door de woestijn, geen veertig jaar beproeving”
Willem Hendrik Zwart en de Bovenkerk, dat is, stelde ooit iemand vast, een Siamese tweeling. Geen Zwart zonder Bovenkerk en geen Bovenkerk zonder Zwart. Veertig jaar lang zat hij daar hoog verheven boven dominees en kerkvolk. Maar Zwarts opvolger is inmiddels benoemd en dus moet de Kamper ambassadeur binnenkort toch echt de orgelbank van Hinsz ontruimen. Het einde van een tijdperk.
Willem Hendrik Zwart is beetje bij beetje z’n spullen aan het pakken. De legendarische muziekkast, links van de speeltafel, is leeggehaald en staat met onwennige ogen aan de gewijde gewelven te vragen hoe het nu verder moet. De vierklaviers speeltafel van Hinsz’ grootste opus hangt kaal aan de immense orgelkas. Alle partituren zijn verdwenen. Zelfe het gummetje is weg. Doet het pijn, zoiets? Zwart: „Pijn, pijn… Het doet je natuurlijk wel heel wat. Maar ik weet al een jaar of vijf dat ik nu vertrekken moet, en dan groei je er vanzelf naar toe. Je zegt dan voor jezelf: „Nou, dit was de laatste kerstfeestdienst die ik hier heb gespeeld. En dit was de laatste paasdienst”.
Ik zal het wel missen. De kerkdiensten vooral. Als ze mij zouden zeggen: „Zwart, van maandag tot en met zaterdag willen we je hier niet meer zien, maar ’s zondags moet je komen spelen”, dan zei ik gauw: „Man, graag”. Die kerkdiensten in de Bovenkerk, dat is het mooiste wat er is. De lofzang heeft m’n hart gestolen. De psalmen en een heleboel gezangen. Wat een prachtige teksten en wat een melodieën. Als je mij open zou kunnen snijden, dan kom je een en al kerklied tegen”.
Veertig jaar
Zwart is best een beetje droevig onder het naderende afscheid. Voor zover hij weet, speelt hij op zondag 28 mei zijn laatste diensten. „Ik heb hier veertig jaar lang een machtig mooi muzikaal leven gehad. Dit was geen veertigjarige zwerftocht door de woestijn. Geen veertig jaar beproeving. Natuurlijk waren er wel de problemen en de probleempjes, maar die zijn inherent aan het menselijk bestaan. Was er eens wat narigheid, dan had ik die hoge trap naar het orgel. En al klimmend dacht ik: Laat ze maar tobben beneden!”
Kerkorganisten moeten volgens Zwart herkenbare taal voortbrengen. „Er is geen enkele dominee die plotseling Latijn gaat staan brabbelen. Waarom gaan organisten in de eredienst dan wel literatuur van vreemde bodem spelen? Als organist spreek je, vind ik, je moers taal. Dus geen symfonie van Widor voor de dienst. Dat heeft met kerkdienst, met eredienst niets te maken”.
Versjes
„Er is geen enkele door de kerk erkende opleiding waar serieus aandacht voor gemeentezangbegeleiding is. Ga maar naar een conservatorium. Wat spelen ze daar: Van Jan Pieterszoon Sweelinck tot Olivier Messiaen en Jan Welmers. Alles keurig netjes in de maat. Een, twee drie, vier. Kom daar eens om, in een koraal, in een mudvolle Bovenkerk. Een psalm, zo’n versje op zondag, ach, dat doen ze er gewoon even bij. Ze weten er toch niks van! Heel triest.
Je merkt die onderschatting van het kerklied ook bij dominees: „Nu zingen we nog even een versje”. Mij irriteert dat minachtend praten over een psalm. Of komt dat misschien ook door de kwaliteit van het orgelspel? Het orgel speelt, zeggen ze dan. Dan kun je wel bestuurslid zijn van weet ik welke mooie organistenvereniging, maar wat klinkt er op zondag uit je orgel? Bruin drab. De stilte wordt weggespeeld. Er wordt een beetje gegrasduind in magere akkoorden. Dan valt er toch ook niets te genieten; zo ligt het voor de hand dat gemeentezang er bij dominees en kerkvolk maar wat bijhangt. Maar érg is dat wel!”
Kleur en fleur
„Toen ik veertig jaar geleden door de hervormde kerkvoogdij werd benoemd als opvolger van Gradus Wendt, was er iemand die tegen me zei: „Ik hoop dat u dit orgel wat meer bekendheid gaat geven”. Nou, is dat gelukt? Ik dacht van wel. Als ik nu zie hoe de internationale orgelwereld over dit orgel spreekt en schrijft, dan geloof ik dat ik dat zeggen mag. Wat heb ik dan gedaan? Gewoon, mooi spelen. Neem nou de Lutherse Kerk in Den Haag. Dat was vroeger toch een volstrekt onbekend orgel. Totdat Feike Asma kwam. En nog zeggen ze van dat orgel: „Het orgel van Asma”. En van Maassluis: „Het orgel van Asma”. En wat zeggen ze van het Eusebiusorgel in Arnhem: „Het orgel van Jan Zwart”. Waar zijn zulke mensen gebleven, die bevlogen organisten, die een instrument kleur en geur konden geven? Het lijkt wel een uitstervend ras te worden.
Dominees die echt met gezag preken, dat ga je ook steeds minder horen. Afgelopen zondag hadden we er weer zo een. Een vrij onbekende emeritus. Adembenemend. Indrukwekkend, ja, ja, ja. Waar vind je zulke predikers nog? Zwart, wat ben je kritisch? Nee, ik wil helemaal niet kritisch zijn, maar ik houd van stijl. Stijl op het orgel en stijl op de preekstoel. Ik hoor te veel dominees die preken als nette vertegenwoordigers. „Meneer, dit is een eerste klas artikel, dit hebt u nodig”. En dat gaat dan op een toon, alsof ze denken: „Als u mijn artikel niet koopt, nou ja, even goeie vrienden hoor; dan kom ik volgende week nog wel eens langs”. Ik kan daar niet tegen, dat afstandelijke. Ik houd van kanselredenaars, van preektijgers, van mannen die bewogen zijn met het volk. Ze hoeven niet de baas te spelen, maar ze moeten wel preken met overtuigingskracht.
Zo’n prediking doet wel eens een vonk overslaan van de kansel naar de orgelbank. Dan sluit je graag op de preek aan, maar dat moet natuurlijk wel van je kerkelijk milieu mogen. Toen ik hier pas organist was, speelde ik als uitleidend orgelspel eens een gezang. Na afloop stonden twee ouderlingen als de beschermers van het erfdeel der vaad’ren me op te wachten: „Meneer Zwart, dat zijn wij hier niet gewend”. Ik zei: „O”.
Ik zou me erg gekortwiekt voelen als dat echt niet zou mogen, als je Psalm 68 speelt, dan neuriën ze beneden misschien: “De Heer zal opstaan tot de strijd”, terwijl ik bedoelde: “Gelooft zij God met diepst ontzag”. Dat zijn heus heel verschillende verzen. Als ik ”Neem Heer mijn beide handen”, speel, dan snapt iedereen wat ik bedoel. Hoewel, afgelopen zondag sprong ook zo’n vonkje over. De slotzangwas: ”Nooit kan ’t geloof te veel verwachten”. Toen speelde ik in de stilte daarna, heel devoot: ”Rust mijn ziel”. Na afloop kwam er een kindje naar me toe dat zei: „Dat versje, dat ken ik: ”Hoger dan de blauwe luchten…”. Ik zat misschien even naast m’n doel, maar ik vond het toch prachtig. Zo’n lief kind, hè, …en de sterretjes van goud”.
Doopdienst
„Mag zoiets inspiratie heten? Nou, inspiratie komt van spiritus en spritus is toch Geest? Doopdiensten zijn voor mij ook zeer inspirerend. Soms wel met zeven of acht kindertjes. Na de zegenbede uit Psalm 134 moet je dan nog wat doorpreluderen. En toen klonk er zomaar opeens een keer uit het orgel: ”Eens brachten de moeders hun kind ren tot Jezus”. En nu, als ik het eens niet doe, dan komen die moeders naar me toe, en zeggen: „Ah, meneer Zwart, wat jammer nou, dat u dat niet speelde”. Ze zagen dat voor hun ogen gebeuren hè, daar in dat oude Israël, dat die moeders met hun kinderen tot Jezus gingen. Maar er zijn natuurlijk ook weer mensen die zeggen: „Ach, zo’n Johan de Heer-versje”.
Een organist moet de tale Kanaäns kennen, hij moet spelen naar het hart van Jeruzalem. Hoe dat klinkt? Niet sentimenteel in elk geval, zoals wel wordt gedacht. Je moet het kerkvolk laten horen wat voor mooie melodieën wij hebben en wat een mooie teksten daarop zijn gezet. Via het orgel kun je aan woordverkondiging doen. Als ik een bekende melodie speel, dan nestelt zich beneden bij het kerkvolk de tekst daaromheen. Je zet zo’n kerkganger toch even aan het denken. Dat is het geheim van de muziek.
De laatste tijd sijpelen bij mij ook wat opwekkingsliederen door. Iedereen zingt die dingen. En je wilt toch wat aansluiting zoeken bij je gemeente. Dat betekent niet dat ik altijd speel wat de mensen willen horen”.
Architect
Over het levenswerk van vader Jan Zwart zei Willem Hendrik eens: „Die man heeft gewerkt als een architect die een gebouw doet verrijzen”. Jan Zwart als bouwheer aan kerkmuzikale architectuur. Is de nu scheidende Bovenkerk-organist dezelfde weg gegaan? „Ik durf me niet op één lijn met m’n vader te stellen. Laten we goed begrijpen: Hij werd als 19-jarige kwajongen uit Capelle aan den IJssel benoemd tot organist van de Kloof in Amsterdam. In Capelle speelde hij op zo’n serafientje, een drukwindorgel. En dan wordt hij door een hooggestemde jury benoemd tot organist van dat Strümphlerorgel in die deftige Lutherse Kerk, met in het vaandel ”Musica Sacra”. Luthersen hebben altijd al grote eerbied voor het kerklied getoond. Daar werd Jan Zwart benoemd en daar groeide hij uit tot gigant.
Simon C. Jansen zei: „Ik heb je vader in zijn concerten in de Laurenskerk te Alkmaar veel beluisterd, maar ik kan me niet heugen dat er ooit een concert bij zat dat minder dan een acht waard was”. Jan Zwart is ook wel eens neerbuigend bejegend, vaak door tijdgenoten die wel op een groot orgel speelden, maar die daarmee helemaal niks presteerden. Zulken zeiden: „Oh, maar ik heb Jan Zwart toch ook wel eens gekke dingen horen doen”. Ze zullen van mij ook genoeg te zeggen hebben. En soms hebben ze dan nog gelijk ook”.
Rancune
„Wij hebben nog meegemaakt dat, als je ergens een concert kwam geven, het orgel soms onklaar was gemaakt. Uit rancune tegen de school van Jan Zwart. De tremulant deed het bijvoorbeeld niet. Kon ik dan niet spelen zonder tremulant? Natuurlijk wel. Maar ik kon niet spelen met een tremulant die kapot was gemaakt! Drie jaar geleden gebeurde dat nog. Ik deed ergens de motor aan en toen bleek het orgel plotseling remonstrants te zijn geworden. Het begon uit zichzelf al te loeien. Iemand had net daarvoor nogal lopen rommelen daarboven. Dat duurde een hele tijd, zodat ik dacht: Wat doet-ie daar toch? Toen de man de voordeur uit was, mocht ik naar boven. En tuuuuuuuuuuuut, daar ging het orgel al, zonder dat ik een toets had aangeraakt.
Er lopen bepaalde mensen rond die een ander het licht in de ogen niet gunnen. Meneer A is een leuke vent, maar B is een vreselijk mens. Meneer C, met hem kun je lezen en schrijven, maar o, daar komt D al weer. Een naarling. Ik kwam eens op een orgel. Wat denk je? Alle lampen kapot. De trap donker, het gangpad donker, de speeltafel donker. Alle gloeilampen losgedraaid! Dat is toch kinderachtig”.
Beven
Willem Hendrik Zwart heeft altijd met veel enthousiasme en met geestdrift zijn orgel bespeeld. Ontelbare concerten gaf hij op donderdagavond, ontelbare wandelconcerten op zaterdagmiddag. Hem kan niet verweten worden dat hij er geen zin in had. Soms speelde hij, naar eigen zeggen, ook wel eens té enthousiast. „Dan dacht ik: „Willem, toe. Voorzichtig hoor!” Te veel knoppen open? Nee, die knoppen doen dat niet. Het gaat er dan meer om dat je soms al te heftig in de toetsen grijpt.
En dan dat spelen met de wind in je orgel. Dat doe je al zo lang dat je er zelf geen erg meer in hebt. Ik hoor het anderen wel nadoen, maar dan denk ik: „Joh, doe jij ’s even niet zo stom”, of: „Jij weet niet hoe dat moet”. Ze denken dat het alleen maar dat beven van je linkerhand is, maar dat is natuurlijk helemaal niet waar. Ze hebben niet in de gaten dat het gaat om bepaalde tonen van je drieklank. Is het een kunstje? Ja, dat zal wel. Ik zie het meer als ademhalingstechniek voor je instrument en soms heeft een orgelakkoord dat nodig, vind ik”.
Hartinfarcten
Willem Hendrik Zwart was in 1979 25 jaar Bovenkerk-organist. In 1986 was hij 40 jaar kerk- en concertorganist. „Ik vind dat dingen waar je dankbaar om mag zijn. Ik heb toch twee forse hartinfarcten gehad. M’n vader werd al weggenomen op 59-jarige leeftijd.
Nog meer hoogtepunten? De onderscheidingen die ik heb gekregen. De Koningin vond het nodig mij tot ridder in de Orde van Oranje-Nassau te slaan. Van de hervormde synode kreeg ik, na zoveel jaar trouwe dienst, eerst een zilveren speld, later een gouden speld. En van de burgemeester van Kampen ontving ik een gouden stadspenning. Het is flauwekul om te zeggen dat zulke dingen je niets doen. Ik hecht daar in elk geval waarde aan”.
Als hoogtepunt heeft Zwart ook het moment ervaren waarop in 1969 zijn orgel gereed kwam na een langdurige restauratie. „En dan natuurlijk het resultaat van die restauratie. Voorheen was het een mooi orgel, maar na de restauratie was het nog veel mooier. Jammer is dat, sinds de Trompet 8’ van het rugwerk verdwenen is, dat rugwerk wat weinig body heeft. De Sexquialter die ervoor in de plaats kwam, is ook aan de magere kant. Je kunt ’m niet missen, maar het is, ook als uitkomende stem, niet echt een schoonheid”.
Kerkepad
Alle momenten waarop een stijfvolle Bovenkerk in het gezang haar stem verhief, ervoer Zwart al gauw als heel bijzonder. Of het nou ging om een uitzenddienst van zendingspredikant Tj. de Jong („Máchtig, dat langzaam zingen”), of om een kerstnachtdienst (,Als ze met twee- of drieduizend man het “Ere zij God” gaan zingen, dan is je orgel te klein”). „Eens op NCRV-kerkepad zat de kerk zo vol, dat de toenmalige koster Van de Burg riep: „Dit mag niet, dit kan helemaal niet”. En de brandweer arriveerde en riep: „Dit is vreselijk gevaarlijk!”
Het was helemaal niet de bedoeling dat er gezongen zou worden. Ik zat met Jan Quintus, m’n zoon, al die drukte vanaf het orgel aan te kijken. Er kon niemand meer in en niemand meer uit. En toen zeiden we tegen elkaar: „Hier móet gezongen worden”. Jan Quintus naar beneden. Het duurde wel vijf minuten voordat hij bij de preekstoel was en een microfoon in z’n handen had. Toen hebben we toch gezongen, man, indrukwekkend. Alles uit het hoofd, want niemand had natuurlijk een boekje. Dat was dus: „’t Hijgend hert”, „Maar ’t vrome volk” en „Wat de toekomst brengen moge”, en zulke dingen”.
Beatrix
Dieptepunten? „Pas hadden ze de Bovenkerk verhuurd voor een experimentele kerkdienst op zaterdag. Dat was een vreselijk dieptepunt, vond ik. Met rookbommen onder de doopvont, housemuziek en lui die met wit-geschminkte gezichten door de kerk liepen; zó vréselijk banaal. Dat zoiets plaatsvindt in de Bovenkerk, dat is een groot dieptepunt. Mijn orgel heeft er ook nog een rol in gespeeld. Er was tenminste vooraf iemand die belde: „Meneer, staat dat orgel voorin of achterin de kerk?” Zo iemand begrijpt het geloof ik allemaal niet zo goed”.
Maar Zwart is geen man om bij dieptepunten te blijven staan: Ooit kwam de Koningin in de Bovenkerk op bezoek. „Daar”, zegt Zwart, wijzend naar de deur beneden, „daar kwam de Vorstin binnen. Toen zijn ze allemaal gaan staan om ”Kom nu met zang” te zingen. De Koningin was er heel erg van onder de indruk. Ze werd er koud van. Zingen klinkt ook nergens mooier dan in de Bovenkerk”.
Op zaterdagmiddag 27 mei (15 uur) geeft Willem Hendrik Zwart in Kampen een concert naar aanleiding van zijn jubileum als Bovenkerk-organist.