Ds. Belder gooit „soms een steen in de vijver"
Voor ds. J. Belder, opgegroeid in een randkerkelijk gezin, voelde de reformatorische wereld als thuiskomen. Toch waant hij zich soms nog een buitenstaander. Aan twist binnen zijn kerk ging hij zelf bijna onderdoor: door een depressie moest hij met vervroegd emeritaat. Boven alles uit leeft bij hem het verlangen om goed van God te mogen spreken. „Ik zoek mijn weg tussen verwarring en verstarring, in het spoor dat de Heilige Geest wijst.”
Hij staat in de voortuin naar de grond te turen. Licht voorovergebogen, met de handen op de rug. „We hebben net wilde bloemen gezaaid, even kijken of er al wat te zien is. Maar welkom, kom binnen, de koffie staat klaar.”
In de ruime woonkamer van huize Belder in Harskamp galmen twee klokken kort na elkaar het uur weg. Tijdens het gesprek houdt ds. Belder (66) aantekeningen op schoot. Nodig zijn ze niet; halverwege glijden de papieren op de grond en blijven daar een tijdje liggen. Soms zoekt hij even bevestiging bij zijn vrouw, die bij het gesprek zit.
Toch, na afloop: „Was het gestructureerd genoeg? Ik kan nogal eens afdwalen.”
Ds. Belder is sinds 2007 vanwege gezondheidsproblemen met vervroegd emeritaat, maar preekt nog iedere zondag twee keer. „Ik word gelukkig nog steeds veel gevraagd. Dat de Heere mij dat geeft, maakt me klein.”
Daarnaast schrijft hij regelmatig: boeken, pastorale artikelen en columns. „Schrijven is voor mij noodzakelijk. Ik zie iets, ik wil het begrijpen, het raakt me en dan wil ik dat graag delen.”
U schrijft al bijna negen jaar wekelijks een column voor het RD. Daarin bent u niet bang een mening te geven. Krijgt u veel reacties?
„De reacties zijn divers. Positief én negatief. Een columnist moet prikkelen. Ik gooi soms een steen in de vijver en daar reageren mensen op. Vooral als het om dogmatische kwesties gaat, maar ook als ik iets negatiefs over landbouwgif schrijf. Dan komen er mailtjes binnen.
Het is belangrijk om open te staan voor kritische reacties. Zo trok ik eens een vergelijking die wat kort door de bocht was. Een lezer was daar verdrietig over, ze vond het oneerbiedig. Dan denk ik: een volgende keer beter opletten. Ik vind het heel onaangenaam als ik iemand kwets.
Hoe gaat u om met kritiek op de prediking?
„Als predikanten pretenderen we de mond des Heeren te zijn. Er zit iets profetisch in het ambt. Als we dat werkelijk zijn en niet mensen naar de mond praten, kan dat heftige reacties opleveren. Het is niet best als mensen onze preken altijd maar mooi vinden en prijzen. De Deense filosoof en theoloog Kierkegaard zei ooit: Als je goed hebt gepreekt, zullen ze je bij de uitgang met stenen bekogelen. Dat is erg overdreven, maar de keerzijde van genadeverkondiging is dat je zonde benoemt en laat zien. En niemand vindt het fijn om in zijn of haar zonde ontdekt te worden.
Aan de andere kant zeg je als prediker weleens iets doms of onhandigs. Het tumult dat dan ontstaat, is je eigen schuld. Zoiets houdt klein.”
Ds. Belder groeide op in een „zwerversgezin.” Zijn vader was marechaussee en zat later bij de landmacht. Het gezin verhuisde regelmatig: van Scheveningen naar het Brabantse Ginneken en later naar Steenwijk. Religie speelde geen grote rol in huize Belder. „Mijn moeder ging nog naar de kerk in mijn jeugd, maar daar is ze mee gestopt toen ik een jaar of acht was. Mijn vader had helemaal niets met de kerk, hij was een sportliefhebber tot en met. De afspraak in het gezin was dat ik ’s ochtends met mijn moeder naar de hervormde kerk ging en ’s middags met mijn vader naar FC Baronie in Breda. Ik heb er een natuurlijke afkeer van voetbal gekregen.”
Kreeg u als kind niets mee uit de Bijbel?
„Gelukkig wel. Op de openbare mulo kwam de plaatselijke dominee elke week godsdienstles geven. We zongen de ene week een psalm en de andere week een gezang. Bij ons thuis werd niet uit de Bijbel gelezen, maar er lag wel een Statenbijbel in de kast op mijn kamer. Waarom, dat weet ik nog steeds niet. Ik las er weleens in en dan spraken de woorden me zo aan. Die mooie, verheven, klassieke taal. Er ontstond een heimwee in me naar iets wat ik niet had.
Er gebeurde ook veel in mijn leven. Mijn moeder was psychisch zwak en werd een paar keer opgenomen op een psychiatrische afdeling. Ze had soms suïcidale neigingen. Dat was heftig. Je zag als kind al: het leven is meer dan jolijt. Het gaf een stuk levensernst.”
Toen kwam u in aanraking met de reformatorische wereld.
„Op mijn zestiende kwam ik zoekend en verlangend naar God na jaren weer in een kerk. Dat was een hele stap, mijn omgeving vond het raar. Het was bij mij zo’n ernst dat ik al snel twee tot drie keer per zondag naar de kerk ging. Later maakte ik via collega’s van de landbouwhogeschool kennis met de reformatorische kerken. De eerbied voor God en Zijn Woord raakte mij. Ik heb nooit iets gehad met lichtzinnigheid en vrijzinnigheid. Ik zocht naar het authentieke. Ik moest wel wennen aan de gesloten cultuur en de ongeschreven regels. Zo maakte ik in mijn nieuwe woonplaats kennis met het fenomeen van verhuurde zitplaatsen in de kerk. Ik ging zitten en vroeg me ondertussen af waar dat rode lampje bij de preekstoel toch voor was. Maar goed, als je twee keer van je plaats wordt gestuurd, weet je hoe het zit.”
Heeft u zich weleens een buitenstaander gevoeld of was het meer een thuiskomen?
„Als je de Bijbel serieus neemt, kun je alleen maar uitkomen bij de orthodoxie. Dan zoek je de aansluiting bij mensen die buigen voor het gezag en de autoriteit van het Woord van God. Mensen met levensernst, die beseffen dat ze leven voor het aangezicht van God. Mensen die de Heere liefhebben en hoge eerbied voor Hem hebben. In die zin voelde de gereformeerde gezindte voor mij als ”eindelijk, dit is het.”
Tegelijkertijd had en heb ik het gevoel toch een buitenstaander te zijn. Ik hoor bij de Protestantse Kerk in Nederland (PKN) en ik kan me voorstellen dat mensen uit afgescheiden kerken niet begrijpen dat je het daar uithoudt. Ik voel me er ook niet thuis, maar ik ben toch van mening dat daar mijn plaats is. Soms herken ik me in de positie van mannen als ds. Jac. van Dijk en ds. J. J. Poort met een soortgelijke achtergrond. Ik weet natuurlijk ook wat een werelds leven is, al voelde ik me daar zelfs als kind niet in thuis. Ik zoek mijn weg tussen verwarring en verstarring, in het spoor dat de Heilige Geest ons wijst.”
Hoe is het verlangen ontstaan om predikant te worden?
„Als je het hebt over bekering, is mijn bekering absoluut geen Saulusbekering geweest. Ik ben eerder een Zacheüs. Ik was het jongetje dat nieuwsgierig in een boom klom. Het Woord raakte me en deed iets met mij. Ik kreeg heimwee naar God. Dan ga je lezen, kennis en verdieping zoeken. Er was een diepe begeerte om Hem te mogen dienen. In de gemeente van mijn jeugd zongen ze gezangen. Er was een lied dat insloeg. ”Neem mijn leven, laat het, Heer, toegewijd zijn aan Uw eer”. Ik wilde mijn leven als een dankoffer aan God offeren.
Toen ben ik in 1981 theologie gaan studeren. Het klinkt misschien wat raar, maar mijn gebed was al die tijd: Heere, als het niet van U is, breek het me dan bij de handen af. Maar ik haalde al mijn tentamens. Toen ik beroepbaar werd, was ik bang geen beroepen te krijgen en dat Gods Naam daardoor bespot zou worden. Ik kreeg er vier. Dat heb ik altijd als heel bijzonder ervaren.”
U heeft als predikant vier gemeenten gediend. Hoe kijkt u terug op die tijd?
„God heeft me steeds door- en uitgeholpen. Ik was in mijn eerste gemeente in Loon op Zand bang na zes weken uitgepreekt te zijn, maar het ging gelukkig anders. Ze hebben me daar verdragen en gedragen. Ik was verknocht aan die gemeente en dat was wederzijds.
Katwijk aan Zee was een heel grote gemeente, alleen al mijn wijk telde zo’n 2300 hervormden. Ik heb weleens vijf begrafenissen per week gehad, of twee begrafenissen en een trouwerij op één dag. Het is gelukt, al moet ik wel zeggen dat ik in elke gemeente een keer ben ingestort. Fysiek ben ik nooit een hoogvlieger geweest.
Toen kwam Nieuw-Lekkerland, een heel grote, jonge en trouwe dorpsgemeente. En tot slot Dordrecht. Weer totaal anders, zo’n stadsgemeente. In Dordrecht kwamen we volop in het Samen op Weg-proces terecht. Dat speelde in alle heftigheid en kostte veel tijd en energie. Ik ben meer dan eens echt boos geweest op de synode om het proces van samenvoegen van verschillende kerken maar door te zetten, terwijl het uiteindelijk alleen maar verliezers heeft opgeleverd. Nog altijd maakt het me verdrietig.”
Dat was een moeilijke periode voor u.
„Het proces trok een wissel op mijn gezondheid. Mensen kwamen als kemphanen tegenover elkaar te staan, je was voor of tegen, je ging mee of niet mee. Dat vond ik psychisch gezien heel zwaar. Een jaar of twee na de fusie en scheuring ging het mis. Ik ben burn-out geraakt en na een poosje in een forse depressie gekomen. Binnen een jaar was ik al afgekeurd. Ik moet eerlijk zeggen dat dit destijds een opluchting was, want het ging niet meer. Het was een zware leerschool.”
Hoe bedoelt u dat?
„Je domineestrots gaat eraan, je domineeshoogmoed en het voetstuk waar je op staat. Je voelt ineens meer dan ooit dat je maar een heel klein mannetje bent dat van genade moet leven.
Als je in een depressie zit, is alles negatief. De ziekte heeft ook een geweldige impact gehad op mijn geestelijk leven. Ik voelde me een verworpen en verloren mens en trok al het negatieve naar me toe, in de preek, in de psalmen, in het Bijbellezen. Langzaam ben ik uit het dal geklauterd. Mijn vrouw, Ina, is me daarin tot een geweldige steun geweest. In alle gemeenten trouwens.
In geestelijk opzicht ben ik zondag 10 van de catechismus, over Gods voorzienigheid, beter gaan begrijpen. We houden het niet zelf vast, maar we moeten vastgehouden worden. „Mijn genade is u genoeg”, zoals in 2 Korinthe 12 staat.”
Later schreef u openhartig over uw ervaringen in het boek ”Ziek van de kerk” (2009). Waarom koos u ervoor dat boek te schrijven?
„Het begon deels als aanklacht naar het SoW-proces toe, maar verder diende het schrijven vooral als verwerkingsproces. Ik wilde mezelf haarscherp analyseren. En anderen informeren over een depressie, iets wat lastig te begrijpen is als je het niet zelf hebt meegemaakt.”
In het boek bent u heel open en eerlijk. Voelde dat niet kwetsbaar?
„Als je niets meer bent en geen stand meer hebt op te houden, hoef je ook niets meer te verbergen. Ik wilde vertellen hoe breekbaar een mens is. Maar ook dat er uitkomst is. Het bijzondere aan dat boek is dat het nog steeds regelmatig wordt genoemd als ik ergens kom preken. Als iemand tegen me zegt dat hij mijn boek heeft gelezen, gaat het altijd om die titel.”
U werkte onlangs mee aan de bundel ”Preken is een liefdedienst”. Wat is een goede preek?
„Een preek moet trinitarisch zijn, over de Vader, de Zoon en de Heilige Geest gaan, maar ook voluit christocentrisch zijn, met Christus als middelpunt. De Schrift moet worden uitgelegd. Berijd geen stokpaardjes, laat de tekst spreken en maak van daaruit toepassingen.
Probeer altijd eerder amen te zeggen dan de gemeente. Het is beter dat mensen denken: hij had nog een kwartier door mogen gaan, dan dat ze denken: man, stop maar. Zeker in deze coronaperiode probeer ik op de tijd te letten, in het besef dat veel mensen met hun kinderen op de bank meeluisteren of meekijken. Thuis raak je ook sneller afgeleid. Door de buurman die buiten loopt, het koffiezetapparaat dat een geluidje maakt… Ik grap weleens dat mensen nu snappen waarom kerken vaak hoge ramen hebben.
Aan de andere kant heb ik wel het idee dat de spanningsboog de laatste tijd is verkort. Je ziet in sommige gemeenten het fenomeen van een halve poppenkamer die is meegenomen, een autootje dat door de bank rijdt, mensen die op hun mobieltje zitten… Dat leidt een predikant af.”
Merkt u het als mensen zijn afgeleid?
„Absoluut. Andersom merk je het ook als mensen gegrepen zijn. Dan zuigen ze als het ware je woorden in. Ik maak ook graag contact met gemeenteleden, door ze aan te kijken en vragen te stellen. Maar als mensen zich laten afleiden, leidt dat mij ook weer af. Al moet ik zeggen dat ik daar sowieso gevoelig voor ben. Ik signaleer alles wat er om me heen gebeurt. Vroeger reageerde ik nog weleens. Ooit keek iemand steeds op haar horloge. Toen zei ik geërgerd: „Ja mevrouw, nog tien minuten, dan stoppen we.” Meteen had ik daar vreselijk spijt van. Zo’n incident brengt me des te meer op mijn knieën. Dan vraag ik de Heere of Hij me wil bewaren voor die irritatie.”
Hoe ziet u de toekomst?
„Je ervaart, net als iedereen die ouder wordt, dat het leven steeds sneller lijkt te gaan. Je verliest mensen om je heen. We krijgen steeds meer rouwkaarten en steeds minder geboortekaartjes. Maar uiteindelijk gaat het maar om één vraag: Ben ik gereed om God te ontmoeten? Het doet me veel als ik mensen zie afhaken van de kerk, maar het moet me niet ontmoedigen. En ja, de kerk in Europa krimpt, er is ook steeds minder ruimte voor het geloof in onze samenleving, maar tegelijkertijd blijft God werken. Wereldwijd groeit de kerk.”