In Irak lopen ze op schoenen uit Kampen
Voor de vijftigste keer kwam deze week een hulptransport van Nederlandse christenen aan in de vluchtelingenkampen van Noord-Irak. Een kijkje ter plaatse. „Jullie zijn een van de weinige mensen die kleren blijven brengen.”
De novemberzon schijnt fel op het verdorde gras dat de glooiende velden tussen Erbil en Mosul tooit. In de bermen ligt plastic en andere troep. Een Toyota-pick-up met drie kleine meisjes in de open laadbak koerst richting Mosul. Een andere auto van hetzelfde merk –het zijn altijd weer de hittebestendige Toyota’s die in dit land door vriend en vijand worden gebruikt– zakt diep door zijn assen. In de laadbak ligt een jaarvoorraad aardappelen. Langzaam kruipt de auto voorwaarts over de slecht onderhouden weg waar na iedere regenbui meer gaten in komen.
Een paar jaar geleden bevond zich hier, net voorbij de rivier de Zab, het front met Islamitische Staat. Hier vochten de Koerdische peshmerga’s tegen de jihadisten die een groot deel van de Vlakte van Ninevé met haar christelijke dorpen hadden ingenomen. De jihadisten zijn nu verdreven, hun sinistere zwarte zegelvlag is zorgvuldig verwijderd uit het openbare leven.
Wat gebleven is, zijn de ontelbare wonden van de oorlog, zichtbaar in het landschap. Boven op een muur van een kapotgeschoten huis zit een man te bellen. Zijn silhouet steekt scherp af tegen de strakblauwe Iraakse lucht.
Milities
Een zee van witte tenten doemt op. Het is kamp Hassan Shami, blok 2, beter bekend als kamp Khazir. Eind 2016, toen de slag om Mosul begon, stroomden de vluchtelingen binnen in de diverse kampen die bij het complex horen – tienduizenden in een tijdsbestek van dagen.
Nu zijn er nog zo’n 6000 gezinnen over; in totaal nog altijd meer dan 40.000 mensen, zegt kampdirecteur Rashid Dawwesh in zijn kantoor. „Dat zijn zonder uitzondering soennitische moslims, afkomstig uit Mosul en omgeving.” En ja, daar zitten heel wat families bij van IS-strijders, weet Dawwesh. „Die kunnen niet terug. Mosul is nu in handen van sjiitische milities. Die staan te popelen om deze mensen met gelijke munt terug te betalen.”
Met anderen woorden: veel vluchtelingen in kamp Khazir zitten vast. Koerdistan wil ze niet, naar Mosul durven ze niet. Hier komt iets naar boven van de minder zichtbare wonden van de oorlog.
„In dit kamp is het veilig en er is eten en kleding voor mijn gezin”, zegt Ali Suleiman Abdallah. De soenniet uit een dorp in de buurt van Mosul, gekleed in een smetteloos witte jurk, woont al sinds 2017 in het kamp. Hij zit op een mat voor zijn tent, omringd door een stuk of zes van zijn zeventien kinderen. Zijn twee vrouwen gluren om het hoekje van het tentzeil.
Het zijn mensen als Ali en zijn gezin die moeilijk weg kunnen. Ze zijn afhankelijk van hulp, maar de hulp aan Irak droogt langzaam op, merkt kampdirecteur Dawwesh. „Mensen denken dat de oorlog hier voorbij is. En inderdaad vertrekken er gelukkig mensen uit de kampen. Toch komen er nog wekelijks nieuwe vluchtelingen bij. Daarom zijn we zo blij met de hulptransporten vanuit de Nederlandse kerken. Die maken de situatie hier een stuk leefbaarder.”
Vuilniszakken
Op een centraal plein, bij de hoofdingang van het kamp, komt een groene vrachtwagen aangereden. De laadruimte zit tot de nok toe vol met zwarte, en stoffige, Nederlandse vuilniszakken – bijna 1200 stuks.
De spullen komen uit het vijftigste transport dat door het deputaatschap Bijzondere Noden van de Gereformeerde Gemeenten naar Irak is gestuurd (zie ”Vijftigste hulptransport uit Nederland”). Dat transport kwam vorige week zaterdag aan in Erbil, waar het werd overgeladen in een opslagloods. Maandag werd de lading door een andere, lokale chauffeur met diens vrachtwagen naar kamp Khazir gebracht.
Kort voor de aankomst van de vrachtwagen in het kamp is ds. Johanna Marten al gearriveerd. De Iraaks-Nederlandse voorganger woont in Barneveld en leidt in Nederland een aantal Arabischtalige gemeenten. Hij vliegt gemiddeld elke twee maanden naar Irak om daar de distributie van de hulpgoederen te regelen. Dat doet hij niet alleen in kamp Khazir, maar in vluchtelingenkampen door heel Noord-Irak. Dat lukt hem doordat hij een breed lokaal netwerk heeft ontwikkeld. Vooral met de Barzani Charity Foundation (BCF), de goededoelenorganisatie van de machtigste partij in Noord-Irak, zijn de banden warm.
Dolfinarium
Medewerkers van de BCF beginnen de vrachtwagen uit te laden. De eerste tientallen zakken komen op de laadklep terecht. Een enkele zak is niet goed dichtgebonden, waardoor de inhoud zichtbaar wordt. Dameslaarzen, broeken, sjaals, shirts, een vuurrode brandweerauto, twee zilverkleurige bekers van het Dolfinarium in Harderwijk: de inhoud is divers, maar kleding voert de boventoon.
„Kijk hier, dit lijken wel splinternieuwe schoenen”, zegt ds. Marten. Hij houdt een paar stoere jongensschoenen omhoog. Misschien uit Kampen, uit Apeldoorn, uit Nunspeet. Waar ze exact vandaan komen zal niemand weten, waar ze gebruikt gaan worden wel: in kamp Khazir tussen Erbil en Mosul, door een jongen die woont in een tent en die er hopelijk de winter mee door kan.
„Jullie zijn nummer één als het gaat om kledingdistributie”, zegt BCF-manager Twana Anwer tegen ds. Marten. „Er is geen enkele hulporganisatie die daar zo veel werk van maakt.”
Ds. Marten ziet het als een compliment. „De gezinnen zijn hier groot, en de winters koud. Kleding is een prioriteit voor de mensen.” Bovendien gaat het doorgaans om kwalitatief goede kleding, constateren beiden. „Vanuit de kerken worden vaak goede merken gestuurd, we zien dat de mensen in de kampen er tevreden mee zijn.”
Het is tijd voor de distributie. In een overdekte, halfopen ruimte mogen gegadigden zich melden – keurig per sector. Dat gaat gesmeerd. Het is niet de eerste keer dat er iets wordt uitgedeeld in kamp Khazir. Per gezin is er een afgevaardigde; vaak een tiener, maar ook vaders en moeders maken hun opwachting. Smokkelen is er niet bij: ze moeten eerst langs lange tafels waarop kampmedewerkers lijsten hebben van alle bewoners. Met een pasje kan een gezinslid zich identificeren. De medewerkers zetten een kruisje achter de naam van het gezin en dan is de weg naar de vrachtwagen vrij.
Jezidi-meisjes
Ds. Marten heeft een knikje en een lach voor bijna iedereen. Sommige ontvangers kijken even op, andere kijken alleen naar de zak die hun wordt aangereikt, pakken die aan en lopen er snel weer mee weg. Een vrouw kijkt niet naar de zak die haar wordt aangeboden, maar houdt haar ogen doelbewust gericht op een andere, grotere zak die op de laadplank ligt. Vooruit maar. En nu maar hopen dat de inhoud niet tegenvalt.
Vijftig vrachtwagens vol hulpgoederen hebben heel wat openingen voor geestelijke gesprekken opgeleverd – niet alleen met de vluchtelingen, ook met de Koerdische kampmedewerkers. Tijdens een korte pauze voert ds. Marten een geanimeerd gesprek met BCF-manager Twana Anwer. Het kost hem nooit veel moeite om het geloof ter sprake te brengen.
Want dat dit zijn doel is, daarvan maakt hij geen geheim. In een eerder transport voor hetzelfde kamp stopte hij in elke zak een Bijbel, ook al gaat dat in tegen de richtlijnen van de UNHCR, die deze kampen financiert. Ook in het vijftigste transport bevonden zich boeken – duizenden pas vertaalde boekjes over Jozef in het Arabisch. Ze wachten nog in de opslag van ds. Marten in Erbil. Binnenkort, als de scholen weer opengaan, zullen ze in schooltassen voor kinderen belanden – zowel moslims als christenen.
Vooral in de regio Duhok ziet Marten openingen ontstaan voor het Evangelie. „We hebben daar veel jezidi’s geholpen, onder meer met trainingen in een naaiatelier voor jezidi-meisjes. Velen van hen zijn gekidnapt geweest door IS en zijn verkracht en mishandeld. Via het naaiatelier kunnen ze straks zelf een inkomen opbouwen. In deze trainingen laten we ook altijd het Evangelie klinken. Dat is vaak heel emotioneel. Het is voor deze meisjes meestal de eerste keer dat ze horen dat God hen liefheeft. Een aantal van hen volgt nu Jezus.”
Ook het feit dat hij in kamp Khazir open en bloot het Evangelie kan brengen, ziet Marten als buitengewoon. „In feite zegt de manager: Ik heb liever dat de bewoners van het kamp christen worden dan dat ze zich weer tot een jihadistische groep wenden.”
Ruilhandel
De distributie loopt inmiddels op haar eind; de vrachtwagen is alweer vertrokken. Op de grond liggen de laatste paar dozijn van de bijna 1200 zakken die dit transport bevatte. Gezinnen uit de laatste sector krijgen een zak uitgereikt.
En daarna is het nog niet afgelopen voor de ontvangers. Omdat de zakken steeds weer andere kleren en andere maten bevatten, is de kans klein dat een gezin kleding ontvangt die precies aan de wensen van de gezinsleden voldoet. Er ontstaat dan ook een levendige ruilhandel in het kamp na iedere distributie. „Dat levert eigenlijk nooit problemen op”, weet manager Twana Anwer. „Mensen zijn eraan gewend. Het alternatief is dat we alle kleding gaan sorteren voordat we het uitdelen, maar dat zou veel meer werk opleveren.”
Op de onverharde hoofdweg van het kamp lopen tientallen mensen met hun zakken terug naar hun tenten. Een jongen van een jaar of twaalf kan zich niet langer inhouden. Hij zet de zak op de grond, maakt hem open en bestudeert de inhoud zorgvuldig. Heeft hij de zak met de splinternieuwe schoenen? Zijn gezicht verraadt niets. Hij knoopt de zak schijnbaar onbewogen weer dicht, slingert ’m over zijn schouder en vertrekt naar zijn tent.
Vijftigste hulptransport uit Nederland: de nood blijft groot
Toen Islamitische Staat in de zomer van 2014 razendsnel grote delen van Irak en Syrië onder de voet liep, kwam er een gigantische vluchtelingenstroom op gang. Onder meer Erbil en omgeving werden overspoeld door mensen die huis en haard moesten verlaten.
De onvoorstelbare nood die daarmee gepaard ging, sneed de oprichters van de werkgroep Hulp Irak door de ziel. De inzamelingsactie die volgde, werd het begin van een langdurig project dat vooral vanuit de Gereformeerde Gemeenten wordt gedragen, zegt werkgroeplid Martin ten Caat, docent techniek aan het Van Lodensteincollege en lid van de gereformeerde gemeente in Kampen.
Was het in 2014 jullie bedoeling om zo lang door te gaan?
„Zeker niet. We dachten dat het bij één transport of misschien twee zou blijven. Maar het eerste jaar was de steun vanuit diverse gemeenten zo overweldigend dat er eind 2015 al zestien transporten naar Irak waren gestuurd.”
Jullie zijn begonnen als particulier initiatief, maar al snel kwamen er andere partners bij.
„Klopt. Een van onze oprichters kwam in 2014 in contact met ds. Marten, die de distributie doet. Daar is de werkgroep uit voortgekomen. Wij acteren onder het deputaatschap Bijzondere Noden van de Gereformeerde Gemeenten. Dat is voor ons de belangrijkste partij. Daarnaast hebben we op dit moment een opslag in Nunspeet die we tot begin volgend jaar kosteloos kunnen gebruiken. We zijn daar nog op zoek naar een nieuwe locatie. Verhuisbedrijf Kattenberg uit Nunspeet ondersteunt ons door verhuisdozen beschikbaar te stellen voor de goederen.
De transporten worden met name gedaan door een Turkse transporteur, die de goederen meeneemt als een retourvracht. Dit wordt door ds. Marten geregeld en gecoördineerd.”
Waar komen de spullen vandaan?
„Het doel is altijd geweest om gemeenten in beweging te krijgen om goederen in te zamelen. Daarnaast vragen we dan om een financiële bijdrage per doos voor de transportkosten en eventueel aanschaf van Bijbels. Er zijn enkele gemeenten die behoren tot de vaste kern en die jaarlijks een inzameling houden. Dat zijn de gereformeerde gemeenten van Houten, Nunspeet en Apeldoorn. Daarnaast zijn er via de gereformeerde gemeente in Apeldoorn contacten met organisaties die kleding beschikbaar stellen. In Kampen kan doorlopend kleding worden ingezameld en veel mensen weten de weg te vinden. Al met al komen de hulpgoederen dus vooral van particulieren.”
Treedt er nog geen Irakmoeheid op bij de partners?
„Gemeenten die we benaderen voor acties zien er, in tegenstelling tot een aantal jaar geleden, nu van af om mee te doen. Er is een harde kern overgebleven. We merken dat de betrokkenheid in deze gemeenten hoog is, maar ook dat het moeilijk is om nieuwe gemeenten in beweging te krijgen. De situatie in Irak is minder in het nieuws, waardoor we merken dat de fondsen ook minder worden. Gelukkig hebben wij daar nog niet veel last van doordat Bijzondere Noden financieel steunt.”
Hoeveel transporten vallen er nog te verwachten?
„We hebben ooit gezegd dat we na vijf jaar zouden kijken of we al dan niet door zouden gaan. Die vijf jaar zijn ruimschoots voorbij, maar de nood is nog steeds oneindig hoog. We hopen dat we binnenkort kunnen zeggen dat het niet meer nodig is. Maar het tegendeel is tot nu toe waar. Voor ons is er dus alle reden om door te gaan. Ook de inzet van vrijwilligers en de steun vanuit het deputaatschap motiveert ons om ons in te blijven zetten voor onze medemens. En vanuit Gods Woord is Galaten 6:10 voor ons een stimulans om door te gaan: doe goed aan iedereen. Het meest aan de huisgenoten des geloofs, en daarom steunen we vaak christenen in moeilijke omstandigheden in Irak. Maar dat sluit hulp aan anderen, zoals jezidi’s en moslims, zeker niet uit.”