De nonnen van Maaloula zingen weer
Toen jihadisten uit Syrië in 2013 twaalf nonnen ontvoerden uit een klooster in de bergen was dat wereldnieuws. Voor hun leven werd gevreesd. Een paar maanden later kwamen de twaalf echter weer vrij. Intussen hebben ze onverstoorbaar het ritme van hun kloosterleven opgepakt.
Sereen ligt het klooster van Mor Tekla in de holte van de berg – als een lam dat beschutting vindt in de arm van de herder. Het is kort na het middaguur en de schaduw van de overhellende berg hult het klooster voor de helft in schaduwen. In de rotswand net boven het klooster opent zich een grot, verscholen in het duister. Een smal trapje leidt naar de plek waar ooit een jonge vrouw haar toevlucht zocht voor een leven in de schaduw.
Zo luidt in elk geval de overlevering. Het Grieks-orthodoxe klooster van Mor Tekla in het Syrische Maaloula ontleent zijn bestaan aan het leven van Tekla, hoofdpersoon in het apocriefe boek ”Handelingen van Paulus en Tekla” uit ongeveer 180 na Christus. Tekla wordt in dat boek beschreven als een jonge maagd die rond het jaar 30 na Christus werd geboren in Iconium (nu Konya in Turkije). Op een van diens zendingsreizen hoorde ze Paulus preken over hoe alles achter te laten voor een leven in dienst van God. Tekla werd daar zo door geraakt dat ze koste wat kost Paulus wilde volgen.
Na tal van avonturen en wonderlijke uitreddingen kwam de jonge vrouw in Maaloula terecht, waar ze in de grot ging wonen waar nu het klooster omheen is gebouwd. Maar ook daar was ze niet veilig voor achtervolgers. Het verhaal gaat dat ze op een dag geen kant meer op kon, het uitschreeuwde naar God en dat zich daarop een smalle ontsnappingsroute opende in de rotsen.
Dat pad bestaat nog steeds en werd voor de Syrische burgeroorlog door veel pelgrims bezocht, onder wie ook moslims. Nu is het smalle pad verlaten. In de steile bergwanden bevinden zich tientallen uitgehakte rotswoningen. Ooit waren zij het domein van mensen die, na Tekla’s dood, haar voorbeeld navolgden en in grotten gingen wonen.
Iconen
De tijden zijn veranderd. Het klooster dat nu aan Tekla herinnert, strekt zich fier en majestueus uit, alsof het uit de schaduw van Tekla’s eenvoudige bestaan wil kruipen. De kruizen op de twee torens die het complex telt, reiken vanuit de schaduw van de berg tot daar waar de zon schijnt. Ze wedijveren om de aandacht met een nog veel groter kruis dat boven op de berg is gebouwd, op een plek waar nooit schaduw valt behalve de schaduw van de nacht.
Althans, zo lijkt het. Maar er bestaat ook nog zoiets als de schaduw van de oorlog. Daar is op het eerste gezicht weinig van te merken. In de heuvels rond Maaloula heerst een diepe rust. In Mor Tekla is van oorlogsschade zo op het oog niets te zien.
Maar wie nauwkeuriger kijkt, ziet nog steeds de sporen van geweld, vooral bij de kunstschatten in het klooster. Zo zijn de gezichten op sommige iconen vernield – een typische actie van islamitische jihadi’s. Andere afbeeldingen tonen brandschade.
Het zijn maar kleinigheden vergeleken met de situatie waarin de rest van Maaloula zich bevindt. Huizen zonder gevels, muren die honderden kogelgaten dragen, moskeeën die door mortieren zijn doorboord: hier is wel degelijk hevig gevochten.
Maaloula. De naam van het dorp op nog geen 70 kilometer afstand van Damascus spreekt tot de verbeelding. Het is een van de weinige plaatsen in Syrië waar sinds mensenheugenis christenen in de meerderheid zijn. En wat meer is: het is een van de drie plaatsen ter wereld waar nog westers Aramees gesproken wordt – de taal die het dichtst bij de spraak van Jezus en de discipelen ligt. Die bijzondere positie heeft het dorp te danken aan zijn geïsoleerde ligging, tussen ruige bergketens.
Maar hoe lang die unieke positie nog duurt, is de vraag. Jongeren kiezen steeds vaker voor een leven in de stad, waardoor het Aramees in hun leven snel aan belang inboet. Wat ook niet helpt, is dat de pakweg 3000 dorpelingen het Aramese schrift doorgaans niet machtig zijn. Behalve met elkaar en met de inwoners van de buurdorpen Jubbadin en Bakha kunnen ze het nergens gebruiken.
Op z’n minst zal het Aramees voortleven in de naam van het dorp. Maaloula betekent zo veel als ingang, verwijzend naar de rotswand die zich volgens de overlevering op het noodgeschrei van Tekla opende.
Zelfmoordterrorist
Het ligt voor de hand dat het unieke christelijke karakter van Maaloula een rol heeft gespeeld bij het besluit van jihadisten van Jabhat al-Nusra om het dorp binnen te vallen. Van ver hoefden de terroristen niet te komen: hier, in de uitlopers van het gebergte van de Anti-Libanon dat Maaloula omringt, stond de wieg van deze aan al-Qaida gelieerde organisatie.
Binnen de kortste keren na haar ontstaan in 2012, twee jaar voordat de wereld hoorde over Islamitische Staat, had Jabhat al-Nusra zich ontwikkeld tot de meest geduchte tegenstander van de Syrische president Assad en diens regime.
Het was deze groep, gevreesd om zijn nietsontziende aanvallen, die op 4 september 2013 een plan ten uitvoer bracht om ook Maaloula onder zijn controle te krijgen. Op de smalle en slingerende toegangsweg naar het dorp liet een Jordaanse zelfmoordterrorist zijn vrachtwagen ontploffen zodra hij de controlepost bereikte waar het verkeer naar het Maaloula wordt gecontroleerd. De aanval was buitengewoon succesvol voor de jihadi’s. Acht Syrische militairen kwamen om, twee tanks werden buiten werking gesteld. Maaloula lag open voor de boze buitenwereld.
Onmiddellijk trokken enkele honderden jihadisten Maaloula binnen. Ze namen het dorp in en verschansten zich op het meest strategische punt: het hooggelegen viersterrenhotel Safir, ooit beroemd om zijn goede service en zijn uitstekende waterpijpen. Het hotel ligt aan de rand van een hoge bergrug. Direct daaronder, in het dal, bevindt zich de bebouwing van Maaloula. Daar waar de volgende bergrug omhoog rijst, aan het andere eind van het dal, ligt het klooster van Mor Tekla. Vanuit het hotel kan de hele omgeving eenvoudig worden overzien.
Banden met explosieven
In de hete septemberdagen die volgden, zette het Syrische leger de tegenaanval in. De slag om Maaloula was begonnen. Bijna alle inwoners van het dorp zochten een goed heenkomen. Anderen, die bleven, werden door leden van Jabhat al-Nusra onder druk gezet om moslim te worden. Enkele dorpsbewoners werden daadwerkelijk om het leven gebracht.
Het duurde maar een paar dagen voordat het Syrische leger Maaloula weer onder controle had, maar de ruige bergen die het dorp omgeven bleven een dankbaar onderkomen bieden aan troepen van Jabhat al-Nusra. In november 2013 waagden ze opnieuw een kans. Vanaf de berghellingen lieten de jihadi’s autobanden naar Maaloula rollen die ze hadden gevuld met explosieven. Nieuwe gevechten met regeringstroepen volgden.
In de chaos van die dagen, onder dekking van de nacht, zette één groep terroristen koers naar het klooster van Mor Tekla. „Ze wilden dat we de poort van het klooster opendeden”, herinnert zuster Agrasi zich nog duidelijk. „Maar daar reageerden we niet op. We zaten stil bij elkaar in de grot onder de berg.”
De zuster doet haar verhaal in de grot die aan Tekla is gewijd. Maar veel details wil ze niet kwijt; ze vertelt liever over hoe het klooster nu is dan over die zwarte nacht. Pas na herhaaldelijk aandringen trekt ze haar zwarte hoofddoek recht en graaft ze in haar herinnering.
Was ze bang, die nacht? Nee, zuster Agrasi was niet bang, net zo min als de andere elf nonnen die bij haar waren. Geen moment. „Waarom niet? Omdat God bepaalt wat er gebeurt. Dat besef was voor ons heel sterk aanwezig. We zaten allemaal rustig bij elkaar hier in de grot.” De kans dat de nonnen het zouden overleven, schatte ze echter niet groot in. De reputatie van Jabhat al-Nusra was welbekend.
Rebellenbolwerk
Omdat de jihadi’s niet naar binnen konden, verschaften ze zich met geweld toegang tot Mor Tekla. Er werden explosieven aangebracht bij de ingang van het klooster. Wat er toen gebeurde, is nooit helemaal opgehelderd, maar waarschijnlijk gingen de explosieven te vroeg af. In elk geval kwam de jihadist die de deur opblies, zelf om het leven.
De anderen stormden het klooster binnen. „Ze namen mee wat ze wilden en staken de rest in brand”, herinnert zuster Agrasi zich. „Ook alle afbeeldingen van de heiligen werden vernield. Alleen de afbeeldingen die geld waard waren, namen ze mee om te verkopen.”
Het duurde niet lang of de rebellen ontdekten de twaalf nonnen in de grot. Ook zij moesten mee. Dat gebeurde overigens zachtzinnig, herinneren de zusters zich. „We mochten gewoon onze kruizen op onze kleding blijven dragen”, zegt zuster Agrasi, terwijl ze een groot zilveren kruis op haar zwarte gewaad vastpakt. Zuster Hanna, die de winkel van het klooster bemant, zegt even later hetzelfde. „Ze hebben ons goed behandeld.”
De nonnen werden naar Yabroud gebracht, een bekend rebellenbolwerk niet ver bij Maaloula vandaan. Ook daar hadden ze het goed, zeggen de zusters achteraf. „De mannen die voor ons moesten zorgen, behandelden ons met respect. We voelden ons niet bedreigd.”
Grapjes
Over hoe ze hun dagen precies doorbrachten, willen de zusters weinig kwijt. Ze zaten ruim drie maanden met zijn allen in een huis. Eén keer werden ze door hun ontvoerders gefilmd, om de buitenwereld te tonen dat ze nog in leven waren. Ze maakten het goed, zo stelden de nonnen toen, en de ontvoerders behandelden hen met respect.
Destijds trokken sommige mensen dat in twijfel. Zouden de nonnen niet onder druk gezet zijn om zulke dingen te zeggen? En waarom droegen ze hun kruizen niet meer op hun kleding in de video?
De video ging de wereld over en politici, aartsbisschoppen en zelfs de paus brachten het verhaal overal onder de aandacht en riepen op tot vrijlating van de nonnen. Hun oproepen, en vooral de onderhandelingen door experts uit Libanon en Qatar, had resultaat. De twaalf nonnen kwamen op 9 maart 2014, na dertien weken, weer vrij.
„God heeft ons nooit verlaten”, zei de moeder-overste, zuster Pelagia Sayyaf, toen ze weer in veiligheid was. En ja, ook toen bleven de nonnen volhouden dat de ontvoerders „vriendelijk en voorkomend” waren geweest. En die kruizen dan? Die hadden de zusters zelf afgedaan. „Het leek de juiste beslissing. We waren op de verkeerde plaats om ze te dragen”, legde Pelagia Sayyaf uit.
Tijdens de ruim drie maanden gevangenschap bouwden de nonnen zelfs een band op met hun ontvoerders. Ze hadden gesprekken met hen en maakten over en weer grapjes. Toen de twaalf vrijkwamen, was die goede verstandhouding er nog steeds, zo bewijst een video van een van de jihadisten. Eén non, te zwak om te lopen, wordt daarin door een rebel naar de auto gedragen – voorzichtig en liefdevol zoals je een oude moeder zou dragen. Anderen wisselen groeten en zegeningen uit. Een rebel die niet in beeld komt, zegt: „Ik ben blij dat ik met jullie in contact gekomen ben en ik hoop dat we contact kunnen houden, als God het wil. Groeten aan je familie en ik hoop dat jullie veilig aankomen!”
Waarom werden de nonnen zo goed behandeld? Sommigen zijn ervan overtuigd dat de jihadisten nooit kwade bedoelingen hadden en dat ze de nonnen in bescherming wilden nemen tegen het leger van de Syrische president Assad. Anderen wijzen erop dat de goede behandeling ongetwijfeld mede ingegeven was door het idee om de nonnen later nog als ruilmiddel te kunnen gebruiken.
Dat laatste is in elk geval gelukt. Tijdens onderhandelingen kwamen de jihadisten en de bemiddelaars overeen dat de nonnen vrijgelaten zouden worden in ruil voor 150 rebellen die in Syrische gevangenissen zaten. Althans, dat was de lezing van Jabhat al-Nusra. Volgens de Syrische overheid werden er slechts 25 gevangenen vrijgelaten.
Assad voor eeuwig
Hoe dat ook zij, de zusters werden begin maart 2014, direct na hun vrijlating, met veel eerbetoon onthaald in Damascus. Zelfs een familielid van de Syrische president Assad was daarbij aanwezig. De boodschap die daarvan uitging, was glashelder: Assad en niemand anders is de beschermer van de christenen in Syrië.
Ook in Maaloula en Yabroud werd die boodschap erin gehamerd. Opnieuw bonden regeringstroepen de strijd aan met Jabhat al-Nusra, en deze keer definitief. In april 2014, een maand nadat de nonnen weer waren vrijgekomen, wist het Syrische leger de hele noordelijke bergketen van de Anti-Libanon, het Qalamoungebergte, in te nemen. De jihadisten, voor zover niet omgekomen of gevangen gemaakt, verdwenen met de noorderzon naar regio’s zoals Idlib.
Hun laatste bolwerk in Maaloula, het Safirhotel, toont nog altijd de sporen van de verhitte gevechten. Een uitgebrande auto ligt ondersteboven voor de ingang waar ooit de portiers als knipmessen bogen voor de gasten. Het zwembad, dat uitkijkt op Mor Tekla, lig vol met puin van de gevel. De meeste daken zijn ingestort; in de wanden bevinden zich grote gaten van de mortieren. Op de muren van de gebouwen die nog overeind staan, zijn leuzen gekalkt die de overwinning van het Syrische regime onderstrepen. ”Assad voor eeuwig” staat er onder meer te lezen.
Intussen is het klooster van Mor Tekla, anders dan het Safirhotel, weer in oude glorie hersteld. Alleen de gehavende iconen verwijzen nog naar de felle strijd die hier heeft gewoed.
In de kerk die bij het kloostercomplex hoort, wordt de mis als vanouds opgedragen. Veel bezoekers zijn er niet; slechts de nonnen zelf, een mannelijke priester en een handjevol vrouwen en kinderen uit het dorp wonen de dienst bij. Maar de nonnen laten zich er niet door ontmoedigen. Als zelfs de jihadisten van Jabhat al-Nusra hen niet van hun stuk weten te brengen, dan is er hoegenaamd niets wat het eeuwenoude kloosterleven rond de grot van Mor Tekla kan verstoren.
Jihadisten versus christenen: tragedie in te veel bedrijven
Christenen die door islamitische extremisten worden ontvoerd en desondanks trouw blijven aan hun geloof: het is een verhaal dat miljoenen mensen over de hele wereld aanspreekt. Om die reden zijn er heel wat boeken en films verschenen die dit concept als rode draad hebben. De bekendste daarvan is waarschijnlijk de film ”Des hommes et des dieux”, over een groep monniken die in Algerije wordt ontvoerd en vermoord door islamitische rebellen.
Dat relaas is, net als zo veel soortgelijke verhalen, echt gebeurd. Toch zijn deze geschiedenissen niet altijd zo eendimensionaal als van een afstand lijkt. Wie inzoomt, ziet soms rafelranden die niet kloppen in het plaatje van wrede jihadi’s tegenover vrome geestelijken.
Zo is de reden voor een aanval niet altijd puur religieus. In het geval van de nonnen in Maaloula kwamen er politieke redenen bij: de meeste christenen in Syrië schaarden zich achter de Syrische president Assad, waardoor ze een doelwit werden van diens tegenstanders.
De ontvoerders hebben bovendien altijd volgehouden dat ze de nonnen voor hun eigen veiligheid hadden meegenomen. Ze vreesden een grote aanval van het Syrische leger waar de zusters mogelijk het slachtoffer van zouden kunnen worden. Dat is weliswaar twijfelachtig, maar het feit dat de nonnen weer vrijkwamen, laat in elk geval zien dat het doden van christenen niet het eerste doel was van de jihadisten.
In andere gevallen ligt dat veel duidelijker. De lijst van bloedige, doelbewuste jihadistische moorden op christenen in de laatste jaren is lang – te lang. Dit zijn een paar van de meest opvallende:
De studenten van Garissa. Jihadisten van al-Shabaab bestormden in april 2015 de universiteit van het Keniaanse Garissa. Moslimstudenten werden vrijgelaten, de christenen onder hen werden vermoord. 148 studenten kwamen om.
De 21 van Libië. Islamitische Staat in Libië onthoofdde in februari 2015 21 koptische christenen op het strand. Allen bleven tot het eind standvastig. In hun thuisland Egypte wordt hun nagedachtenis met de hoogste eer omgeven.
Frans van der Lugt. Jihadisten van Jabhat al-Nusra schoten in Syrië in april 2014 de Nederlandse pater Frans van der Lugt dood. Hoewel hij eerder had kunnen vertrekken, koos hij ervoor om te blijven en de gemeenschap te dienen.
Het is niet moeilijk om deze lijst met tientallen andere voorbeelden uit te breiden. Vooral Nigeria is wat dat betreft berucht. Het aantal christenen dat daar door lokale jihadi’s om het leven is gebracht in de laatste jaren, loopt in de vele honderden. Die gebeurtenissen halen echter lang niet altijd het nieuws.
Toch is het opmerkelijk dat andere voorbeelden, waaronder de juist genoemde, wereldwijd veel hebben losgemaakt. Het idee om bereid te zijn om te sterven voor je geloof is blijkbaar iets wat mensen blijft aanspreken. Dat is ook niet zo vreemd. Als publiek, en zeker als christen, denk je onwillekeurig: wat zou ik gedaan hebben? Misschien is het stellen van die vraag –ook al is het haast onmogelijk om er antwoord op te geven– wel de belangrijkste winst van de wereldwijde aandacht voor dergelijke ontvoeringen en moordpartijen.