Elke vluchteling uit Darfur heeft een eigen verhaal. Vandaag: Khalia Ismail.
Khalia Ismail is blij met de opvang in het vluchtelingenkamp Touloum in Tsjaad. „Ze gaven me dekens, zeep, voedsel en water”, zegt ze. Ze gaat er even voor zitten en slaat haar lange donkergroene jurk om haar benen. In de tent is het donker. Op de grond ligt een mat. Buiten de tent staan wat lage bomen. Echt veel begroeiing is er niet in Touloum - en dat maakt dat de woestijnzon flink kan branden op het tentenkamp. Het enige voordeel is dat de vluchtelingen de ruimte hebben: de tenten staan her en der verspreid en op elkaars lip zit men niet. Wel moet Khalia een eind lopen voor de waterpomp en de kliniek.
Khalia is spraakzaam, net als de meeste vluchtelingen. Hoewel medewerkers van de VN-vluchtelingenorganisatie UNHCR waarschuwen dat de vluchtelingen de journalisten beu zijn, is daar in de praktijk weinig van te merken. De meeste mensen nemen de tijd om aan een vreemde hun wederwaardigheden toe te vertrouwen. Die tijd hebben ze ook.
Net als zo veel anderen moest Khalia vluchten. Haar aankomst in het kamp betekende het voorlopige einde van een nachtmerrie. Door de oorlog moest ze haar geboortedorp ontvluchten. „We hebben alles achtergelaten toen ons dorp werd aangevallen. Een blinde en een verlamde ook. Die konden we in de haast niet meenemen.” Ze zwijgt.
„We weten niet wat er met hen is gebeurd. We horen van anderen dat ze vrouwen hebben meegenomen. We weten niet wat de Janjaweed-milities met hen doen. We voelen ons heel bedroefd omdat er zo veel mensen van ons zijn gedood.”
Hoewel Khalia’s huis zich niet eens zo ver van Touloum bevindt, kan ze niet terug, omdat de situatie in Darfur gevaarlijk is. Dat haar verblijf in het oosten van Tsjaad kan uitlopen op een lange ballingschap als de vrede uitblijft, dat beseft ze niet helemaal. „We missen ons land, allemaal.”