„We kunnen niet terug. Ze doden ons”
Elke vluchteling uit Darfur heeft een eigen verhaal. Vandaag: Taq Aldine Ali.
Bij de tent van de 70-jarige Taq Aldine Ali staat een aantal rode en gele tandenborstels in het zand geprikt. Dat verklaart waarom zijn tanden en die van zijn familie zo blinkend wit in de prachtige zwarte gezichten ogen. Taq Aldine Ali benadrukt dat hij imam is. Hij draagt een lange groene djellaba en een bijbehorend wit hoofddeksel. Hij is in februari hier gekomen, in Touloum, een vluchtelingenkamp in het oosten van Tsjaad. Het woord Janjaweed valt vrij snel in het gesprek met de zeventiger, die goed van de tongriem is gesneden. Taq vertelt over vliegtuigen die bommen lieten vallen op Ambaru, het dorp in het westen van Sudan waar hij woonde.
„We vluchtten halsoverkop weg, konden niets meenemen. Onze kinderen zetten we op een ezel of namen we bij de hand. Al onze huizen zijn in brand gestoken. De Janjaweed hebben alles meegenomen: kamelen, geiten, koeien.” Tijdens hun vlucht gebruikten Taq en de zijnen wat water en meel. Baby’s kregen alleen water. „We waren erg bang. Overdag verborgen we ons en ’s nachts vluchtten we.”
Na tien dagen bereikten ze Tine, bij de grens met Tsjaad. Bij een aantal grensovergangen hopen de vluchtelingen uit Darfur zich op. Sommigen aarzelen daar nog even voordat ze naar Tsjaad gaan. Zullen ze wachten op mensen die ze kennen, wat gaan ze tegemoet? Taq nam het besluit verder te gaan. „Vandaar gingen we in een auto van een hulporganisatie naar een kamp.”
De man uit Darfur weet niet waarom hij is verdreven. Niet omdat hij moslim is, maar omdat hij geen Arabier is, denkt hij. Zijn neef komt naast hem zitten. Om zijn enkel zit een verband. Zijn houding verraadt grote verbittering. „Mijn hele familie is verdwenen: ik heb geen vrouw en geen kinderen meer. Ik raakte gewond en kwam bij bewustzijn in Tine.”
Een groot aantal mensen is om de oude en wijze Taq en zijn neef heen komen zitten. De vrouw van Taq, Aichi Banat Wadi, zit met de benen gekruist onder haar lange jurk in de opening van de tent. Zo moet Sara er hebben uitgezien: een verweerd gezicht dat grote goedheid uitstraalt. Taqs neef valt opeens uit. „Ik haat ze. Ik wil ze niet ontmoeten. Ze doen dit omdat ze geen zwarte mensen verdragen.” Aichi Banat Wadi knikt. De neef roept: „We kunnen niet terug. Ze doden ons. We hebben vrede nodig!”