Scheiding van kerk en staat geen wondermiddel
Als richtsnoer voor lokale overheden inzake het beginsel van scheiding van kerk en staat verscheen in 2009 het ”Tweeluik religie en publiek domein: handvatten voor gemeenten”. De uitgave is, na tien jaar, herzien.
Tijdens de presentatie ervan, vrijdag in het Utrechtse stadhuis, sprak prof. dr. Sophie van Bijsterveld, hoogleraar religie, recht en samenleving aan de Radboud Universiteit in Nijmegen. Ze hield een bespiegeling over de grote betekenis van gemeenten, de manier waarop zij religies en religieuze organisaties kunnen tegenkomen en hoe ze daartegen moeten aankijken.
Hoe ziet u het beginsel van scheiding van kerk en staat?
„Toen dit eind 18e eeuw geproclameerd werd, moest het, naast beëindiging van de bevoorrechting van de Nederduitse Gereformeerde Kerk (later de Hervormde Kerk), vooral de overheidsinvloed op de intern-kerkelijke organisatie terugdringen. Het was niet bedoeld om het geloof uit het publieke domein te weren. Dit moeten wij er ook niet van maken.”
Kan toepassing ervan lastig zijn?
„De scheiding van kerk en staat is geen wondermiddel. Het is een fundamenteel beginsel, maar heeft een beperkte reikwijdte. Het betekent puur dat kerken en andere religieuze organisaties geen formele plaats hebben in de publieke besluitvorming en dat de overheid de interne organisatievrijheid ervan moet respecteren, uiteraard binnen grenzen.
Het beginsel is dus een randvoorwaarde voor de verhouding tussen kerk en staat en laat ruimte voor beleidsmatige invullingen. Het dient vooral het zuiver houden van rollen en verantwoordelijkheden. In die zin valt het dus wel mee met de moeilijkheid om dat beginsel toe te passen. Natuurlijk zijn bij samenwerking met kerken en religieuze organisaties voor de gemeenten de gemeentelijke doelen leidend.
De lastigheid zit vooral hierin dat wij sinds het midden van de tweede helft van de 20e eeuw het wat verleerd zijn om na te denken over de verhouding tussen kerk en staat. De maatschappelijke omstandigheden –een sociale verzorgingsstaat, een vergevorderde secularisatie en een maatschappelijk klimaat van tolerantie– gaven weinig aanleiding tot discussie over kerk en staat. Dat is nu anders.
Toen er wél weer aanleidingen voor waren, herinnerden wij ons de scheiding van kerk en staat weer als beginsel. Alleen taalkundig al leek het te betekenen dat de overheid zich in alle opzichten verre moest houden van alles wat met religie te maken had. Dat zorgde dus voor verwarring.
De vereiste neutraliteit van de overheid ten aanzien van religie en levensovertuiging wil echter ook weer niet zeggen dat ze er een blinde vlek voor moet hebben. Deze houdt in dat zij zich niet met een stroming mag identificeren en religies in gelijke gevallen gelijk moet behandelen.”
Hoe is meestal de relatie tussen gemeenten en religieuze organisaties?
„Gemeenten staan als onze primaire bestuurslaag het dichtst bij de samenleving. Vaak zijn ze daarom de eerste binnen het openbaar bestuur die vragen en noden signaleren én manieren onderzoeken om daarop goed te reageren. Soms worden in de nationale politiek verhitte ideologische discussies gevoerd, terwijl gemeenten al bezig zijn met werkbare oplossingen. Dat zij daarbij met maatschappelijke partijen samenwerken, is niet vreemd.
Dat geldt ook voor kerken en religieuze organisaties, die van nature ook dicht bij mensen staan. Voor samenwerking op zich liggen er meestal geen ideologische barrières. Het is wel belangrijk om de uiteenlopende rollen en verantwoordelijkheden helder te houden. Het is goed dat daarvoor een praktische handreiking beschikbaar is. Ik zie gemeenten hier vooral wijs en verstandig opereren.”
Hoe ontwikkelde de maatschappij zich de laatste tien jaar op dit vlak?
„Enkele al bestaande ontwikkelingen werden sterker zichtbaar. Ik denk hierbij aan secularisering, religieus en levensbeschouwelijk pluralisme en individualisering. Ook is de polarisatie in de samenleving rond een aantal thema’s toegenomen. Religie speelt daarin ook een rol. Maar ook aan de kant van de overheid zijn er veranderingen. Denk aan de sterke financiële terugtreding van de overheid in het sociale domein. Dit alles roept nieuwe vragen op. Bijvoorbeeld: hoe eenzaamheid te voorkomen of te bestrijden, hoe weerbaarheid tegen radicalisering te vergroten, hoe om te gaan met religieus cultureel erfgoed?”
In het nieuwe ”Tweeluik religie en publiek domein” worden ook de juridische kaders geactualiseerd. Wat houden die in?
„De overheid, dus ook de gemeenten, moet zich houden aan enkele randvoorwaarden: vrijheid van godsdienst en levensovertuiging, neutraliteit in de opstelling tegenover religie en levensovertuiging en de scheiding van kerk en staat. Die drie beginselen vormen het meest fundamentele kader.
Natuurlijk geven nadere wetgeving en rechtspraak op een concreter niveau richting voor de manier waarop overheidsinstanties met religie en levensovertuiging moeten omgaan. Denk aan de Algemene wet gelijke behandeling of aan een Wet openbare manifestaties.
Maar niet alle elementen van de omgang van de overheid met religie worden door die concrete wetgeving en rechtspraak bestreken, en dan kom je weer uit bij die drie algemene rechtsbeginselen. Mogen gemeenten met kerken en andere religieuze of levensbeschouwelijke organisaties samenwerken waar het om de bestrijding of voorkoming van eenzaamheid gaat, bijvoorbeeld? Wat betekenen die randvoorwaarden in zo’n situatie precies? Het is goed om daarover te blijven nadenken. Om te voorkomen dat zij in de praktijk overboord worden gezet, maar ook om te zorgen dat er niet te verkrampt mee wordt omgegaan.”