Kerk & religie
Wat was er eerst: het RD of de achterban?

De oprichters van het Reformatorisch Dagblad maakten gebruik van netwerken die allang bestonden, betoogt Christoph van den Belt. „De SGP dicht ik daarin een grote rol toe.”

Van onze verslaggever
beeld RD
beeld RD

Van den Belt doet promotieonderzoek naar de geschiedenis van het Nederlands Dagblad (ND) en het Reformatorisch Dagblad (RD) in de periode 1960 tot heden. Hij hield dinsdagmiddag tijdens een seminar aan de Vrije Universiteit (VU) Amsterdam een presentatie over de vraag: Hebben bevindelijk gereformeerden het RD opgericht of is deze maatschappelijke groepering ontstaan dankzij het RD? Daarna ging hij in discussie met de aanwezigen, onder wie oud-hoofdredacteur dr. C. S. L. Janse en oud-chefredacteur H. Leune.

Van den Belt gaf aan dat hij zich in zijn onderzoek vooral richt op de taakopvatting van beide kranten. Waarom zijn ze eigenlijk opgericht? Welk nieuws kreeg een plaats? En hoe wordt daar door de bestuursorganen en de lezers op gereflecteerd? In zijn onderzoek richt Van den Belt zich op de archieven, op informatie uit de kranten zelf en op interviews met betrokkenen.

Hij was graag de discussie aangegaan met Martin Tijssen, auteur van het vorig jaar verschenen boekje ”De krant en het pand”, die betoogt dat er door het RD een maatschappelijke groep is ontstaan die nu de bevindelijk gereformeerden wordt genoemd. Tijssen liet echter verstek gaan.

Middenweg

„De opvatting van Tijssen staat tegenover die van dr. Janse, die er in 1985 op wees dat er ten tijde van de totstandkoming van het RD in 1971 een groep bestond die bevindelijk gereformeerd genoemd zou kunnen worden. Zo was de SGP al in 1918 opgericht”, legde Van den Belt uit. Zelf kiest de promovendus voor een „middenweg.” „Ja, de bevindelijk gereformeerden bestaan al in de jaren zestig. Maar er gebeurt dan iets nieuws; de groep wordt duidelijker afgebakend.”

Van den Belt kiest ervoor om de bevindelijk gereformeerden te definiëren als „orthodoxe protestanten die de nadruk leggen op de persoonlijke doorleving van bekering en wedergeboorte.” Al vindt hij die keuze deels problematisch. „Zij gaat namelijk over de grenzen van de groep.”

De Nederlandse bevindelijk gereformeerden zijn door verschillende kerkscheuringen zowel binnen als buiten de Nederlandse Hervormde Kerk (NHK) terechtgekomen, aldus Van den Belt. „In 1918 werd de SGP opgericht als politieke partij waarin orthodoxe protestanten uit verschillende kerken zich herkennen. Zij voelden onvrede over de verplichte verzekering en de samenwerking op regeringsniveau van politici van de Antirevolutionaire Partij (ARP) met rooms-katholieken. Maar ook waren zij tegen de leer van de veronderstelde wedergeboorte, zoals die in de Gereformeerde Kerken in Nederland (GKN) door Abraham Kuyper werd geleerd. Die GKN hadden bovendien Artikel 36 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis (NGB) verkort, door de passage over het weren en uitroeien van de valse godsdienst en afgoderij te schrappen.”

De SGP kreeg een interkerkelijk hoofdbestuur. Daarin hadden bijvoorbeeld zowel mannen uit de NHK als de Christelijke Gereformeerde Kerken (CGK) zitting. Een interkerkelijk samengesteld lerarencorps kreeg in de jaren vijftig ook De Driestar, een initiatief van Piet Kuijt dat van een cursus uitgroeide tot een hogeschool. „Daarin zaten drie docenten uit de GKN. Het zou nu ondenkbaar zijn dat iemand uit die hoek bij het RD zou werken”, aldus Van den Belt, die zich haastte erbij op te merken dat de samenwerking vooral noodzaak was en niet van harte ging.

Zonder het bestaan van deze netwerken was de oprichting van het RD eveneens „ondenkbaar”, stelde Van den Belt. „De oprichters kenden elkaar via de SGP, De Driestar en bijvoorbeeld de reformatorische studentenvereniging CSFR. In de jaren 60 ervaren zij dat de druk door allerlei maatschappelijke ontwikkelingen steeds groter wordt. Ze verwerven steun in de eigen kring.” De vijf mannen zijn G. den Boer, toen nog lid van de Gereformeerde Gemeenten (GG), L. H. Oosten (NHK), D. J. Gijsbertsen (GG), R. C. M. Treur (Gereformeerde Gemeenten in Nederland) en J. Veenendaal (CGK). Van den Belt: „Het is duidelijk dat de GKN daar nu buiten valt.”

De initiatiefnemers zijn te rade gegaan bij L. M. P. Scholten, die destijds enkele jaren bij dagblad Trouw werkte. „Eigenlijk was Scholten de enige journalist uit bevindelijk gereformeerde kring”, stelde Van den Belt. „In de archieven bij het RD ontdekte ik een memorandum van Scholten, waarin hij de oprichters van de nieuwe krant aanbeveelt om een sterke omlijning van de achterban te hanteren, wil de krant bestaansrecht hebben. Later zien we dat er sterke ”identity markers” komen: het RD staat voor het gebruik van de Statenvertaling, de handhaving van het onverkorte artikel 36 van de NGB, wijst radio, tv en sport af en heeft een kritisch advertentiebeleid.”

De discussie na de presentatie spitste zich vooral toe op de vraag wat de definitie ”bevindelijk gereformeerd” nu precies inhoudt. „Dat blijft altijd zoeken”, aldus prof. dr. H. van den Belt (geen directe familie van de promovendus). De hoogleraar systematische theologie aan de VU vroeg zich af of er een oplossing zou kunnen liggen in het gebruik van andere terminologie. En of bepaalde personen uit het verleden niet te snel worden toegeëigend door groepen mensen in het heden. „Neem bijvoorbeeld de hervormde ds. I. Kievit en ds. L. Vroegindeweij. Die laatste wordt bevindelijk gereformeerd genoemd, maar hij sprak ook op de radio voor de NCRV en toonde waardering voor evangelist Billy Graham.”

Prof. dr. George Harinck, hoogleraar geschiedenis van het neocalvinisme aan de VU, vroeg of er in bevindelijk gereformeerde kring altijd alleen maar sprake is geweest van „re-ageren.” „Waren mensen niet ook zelf actief en creatief?” Christoph van den Belt gaf aan de indruk te hebben dat het vooral om „reacties” is gegaan. „Al zijn de archieven van ND en RD verschillend. Bij het ND werden nota’s over allerlei onderwerpen geschreven, terwijl het bij het RD soms lijkt of men van conflict naar conflict ging.”

Dr. Janse gaf aan dat godsdienstsocioloog dr. G. Dekker in het verleden al moeite had met de indeling van bepaalde groepen protestanten, „bijvoorbeeld de hervormd-gereformeerden en de christelijk gereformeerden.” Leune voegde daaraan toe dat het te maken heeft met de manier waarop het begrip ”bevindelijk gereformeerd” gebruikt wordt. „Bedoel je dat sociologisch of theologisch? En de praktijk is altijd weerbarstig.”

Moddergooien

Ten slotte werd de vraag gesteld of het RD een „dempend effect” heeft gehad op de onderlinge verdeeldheid in de achterban. Christoph van den Belt: „De term ”reformatorisch” is gesmeed door Piet Kuijt, die in 1944 De Driestar oprichtte. Je hebt wel een zekere pretentie als je je als dagblad reformatorisch noemt. Je beweert dan dat je een christelijke krant bent die in de plaats komt van een krant die niet christelijk meer is. In het begin was er bij de ingezonden brieven sprake van moddergooien. Zo erg zelfs, dat die rubriek eind 1971 is opgeheven en pas in 1984 terugkwam.”

Dr. Janse gaf aan dat het RD niet de bedoeling heeft gehad om „latente conflicten” in de achterban naar buiten te brengen. „Maar door het RD zijn er wel zaken geweest die meer aandacht hebben gekregen dan zonder krant het geval zou zijn geweest. Ook de redacties van kerkbladen zullen zich ervan bewust zijn geweest dat bepaalde kwesties de krant konden halen, ook als de kerkbladen erover zouden zwijgen.”

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer