Dr. Visser: Gezapigheid kerkganger is het begin van het einde
„Gezapigheid is een groot gevaar voor de kerk, vindt dr. P. J. Visser. „Velen doet het geloof niets meer en zijn al innerlijk afgehaakt.” De Amsterdamse predikant sprak donderdag op de eerste dag van een tweedaagse predikantencursus in Doorn.
De bijeenkomst was georganiseerd door de Theologische Universiteit Apeldoorn (TUA) en Areopagus (centrum voor contextuele prediking), onderdeel van de IZB, vereniging voor zending in Nederland. Het thema, ”Verandering van het hart”, houdt verband met de inmiddels bijna vier eeuwen oude Dordtse Leerregels (DL). „Hierin wordt beleden dat de verandering van het hart, de wedergeboorte, met name onder en door de verkondiging van het Evangelie geschiedt”, aldus de organisatie.
Die verandering is beslist nodig, betoogde dr. Visser in zijn lezing. „Je komt veel geloof tegen dat geen diepte van aarde heeft. Geloof is meer dan een redenering en dan iets aannemen zonder dat het hart erbij betrokken is.”
Gezapigheid
De Amsterdamse predikant constateert heel wat „gezapigheid”, bij kerkmensen die zeggen dat het geloof hen niets meer doet. Hij vreest van hen dat ze innerlijk al zijn afgehaakt. „Gezapigheid is het begin van het einde. Daar moeten we een punt van maken. Zuchten en klagen helpt niet. Het is de vraag hoe we zó kunnen spreken dat het ertoe doet, ook aan onze eigen gezapigheid voorbij. Het gaat om het geding om het hart.”
De predikant wordt naar eigen zeggen „moe van de eenzijdigheid van mooie en opbeurende teksten.” In dat kader sprak hij over een „sinterklaasgeloof.” Daarom is dr. Visser begonnen om op zondag gedeelten uit het boek van de profeet Jeremia te lezen en te bepreken. „Niet alleen de mooie hoofdstukken, maar ook de andere.”
Dr. Visser merkte op dat mensen van alles van de preek vinden, maar dat er ook een kant aan de preek is die „hardnekkig” is, voor wie gelijkvormig wil worden aan het beeld van Christus. „In evangelische kringen wordt te dikwijls over de overwinning gesproken, terwijl het lijden weinig aan bod komt. Anderzijds lopen mensen in reformatorische kringen vast door een bepaalde uitleg van het leerstuk van de uitverkiezing.”
Een van de aanwezigen merkte op dat men niet zomaar meer kan zeggen: „Je moet bidden om een nieuw hart.” Dr. Visser: „Dat ís ook een drama. Wat is een nieuw hart? Jonge mensen willen weten hoe het werkt.”
Accenten
Een aantal predikanten was of is bezig met het behandelen van de Dordtse Leerregels tijdens de zondagse diensten en kwam om die reden naar de cursus. „Ik wil er een scherper zicht op”, zei een van hen. Een andere predikant die de DL bepreekt heeft, merkte op dat de daarin genoemde onderwerpen steeds minder resoneren in de gemeente en dat men ze minder relevant vindt. Toch wil hij er nog een keer doorheen met de gemeente.
Dr. Visser stelde dat de Bijbel „toch net iets anders spreekt dan de Dordtse Leerregels.” Hij wees erop dat het Woord rijker is en meer accenten heeft dan de leerregels. „Je krijgt niet alles in een formulier geperst. De leerregels zijn een aftreksel van de Bijbel. Geen slap aftreksel, maar wel een aftreksel.” Als voorbeeld van een ander accent noemde hij Deuteronomium 10:16: „Besnijd dan de voorhuid van uw hart en wees niet langer halsstarrig.” Dr. Visser: „Dit is geen gebed, maar een opdracht om naar de verordeningen van God te leven. Elk gebod is een weg ten goede.”
Dr. Visser karakteriseerde het doopformulier als „weergaloos” en citeerde de zinsnede over het „van ganser harte aanhangen, betrouwen en liefhebben” van God. „Een kind leert eerst aanhangen, daarna betrouwen en zo liefhebben. God wil een gezonde opvoeding. We worden vermaand en verplicht tot een nieuwe gehoorzaamheid. Dat is iets anders dan erom bidden.”
Dr. Visser vroeg om die oproep serieus te nemen en God lief te hebben, mét een hardnekkig hart. „God gaat ons niet eerst restaureren. Ons bestaan gaat aan het kruis in de dood van Christus. We moeten stoppen met er zelf iets van te maken, maar ons juist helemaal aan Hem toevertrouwen.”