Promovendus: Ds. H. P. Scholte was geen labadist of independentist
De afgescheiden predikant H. P. Scholte (1805-1868) was geen labadist of independentist, maar dacht gewoon gereformeerd. Dat betoogt ds. Jan-Henk Soepenberg in zijn proefschrift over de twisten in de begintijd van de Afscheiding in Amsterdam.
Ds. Soepenberg (1969) promoveerde vrijdag in Kampen op het proefschrift ”Op ongebaande wegen. De Afscheiding in Amsterdam (1935) als landelijke proeftuin voor vrije kerken” (uitg. Boekencentrum, Utrecht). Daarin staat onder meer het conflict tussen de eerste afgescheiden predikanten H. P. Scholte en S. van Velzen centraal, dat uitmondde in de schorsing en afzetting van ds. Scholte.
Scholte stelde in de preambule van de Utrechtse Kerkorde (1837) dat allen die belijdenis van het geloof afleggen en dienovereenkomstig wandelen, als lidmaten van de gemeente van Christus erkend moeten worden. Hij wilde dus een kerk van belijdende gelovigen met hun kinderen. H. de Cock en anderen vonden dat Scholte geen oog had voor Gods genadeverbond waartoe alle leden van de zichtbare kerk behoorden. De Cock zag daarin de invloed van De Labadie, die meende dat de belofte van God zich alleen uitstrekt tot het kroost van gelovige ouders.
In de kerkhistorische literatuur wordt vaak gesuggereerd dat ds. Scholte de kerk –labadistisch– zag als een gemeente van wedergeborenen. Dat is niet juist, betoogt ds. Soepenberg, vrijgemaakt gereformeerd predikant in Assen-Zuid. Wel drong Scholte volgens hem aan op een publieke instemming met de belijdenis van de kerk. Een zichtbaar christelijke levenswandel was voorwaarde voor toelating. Een potentieel lid werd bevraagd op de ware leer der zaligheid, over zonde en bekering, een onderzoek voorafgaand aan de viering van het avondmaal. Bij een positieve uitkomst kon dit sacrament direct meegevierd worden.
De Cock had volgens ds. Soepenberg wel meer dan Scholte oog voor gemeenteleden die geen vrijmoedigheid hadden om geloofsbelijdenis af te leggen. Scholte stelde verder dat verbond en verkiezing samenvielen, in de zin dat volgens hem alleen de door de Geest wedergeborenen overgaan in het verbond.
Volgens de promovendus was Scholte ook geen independentist, zoals C. Veenhof beweerde. Hier is sprake van een traditie van „taai misverstaan”, aldus ds. Soepenberg. Veenhof heeft volgens hem de jonge Scholte geïnterpreteerd vanuit zijn latere ontwikkeling in het Amerikaanse Pella.
Ds. Soepenberg: „Theologen als C. Veenhof en W. van ’t Spijker, die spreken van labadisme en independentisme bij Scholte, konden nog geen gebruik maken van nieuwe archieven, zoals van het Scholte House in Pella. Daardoor gaan uitspraken een eigen leven leiden. Scholte wist evenals Van Velzen dat de gemeente ook uit onbekeerden en hypocrieten bestond. De Labadie zelf neigde veel meer naar een dopers standpunt. Scholte keerde zich ook tegen iemand als Jan de Liefde en zijn initiatief om zomaar gemeenten te stichten los van de bestaande kerken. En dan verdedigde hij tegenover hem sterk de kinderdoop, zoals hij ook de gereformeerde visie op het verbond voorstond.”
Vrije kerk
De promovendus schetst Scholte als een predikant die pleitte voor een vrije kerk zonder overheidsinmenging. Hij leverde teksten aan van belangrijke petities richting de overheid „die nog altijd monumentale pleidooien zijn voor godsdienstvrijheid.” Terwijl Scholte overtuigd het principe van de noodzaak van de Afscheiding huldigde, hekelde hij in toenemende mate het exclusivisme van de kerken van de Afscheiding, de pretentie om de enige ware zichtbare kerk van Christus te zijn. De gereformeerde vaderen hadden volgens hem zulke taal nooit gebezigd.
Ds. Soepenberg kreeg ook een ander inzicht in de ontwikkeling bij Van Velzen. „Eerst was hij tegen een ruime heilsverkondiging zoals Scholte en Brummelkamp die voorstonden. Later nam hij van deze prediking afstand, maar toen was de breuk met Scholte al een feit. Hij zag ook aan het einde van zijn leven hoe de Afscheiding, eerst krachtig door hem verdedigd, steeds verder versplinterde en leed aan onderlinge verdeeldheid.”