Dochter van een NSB’er
Het feit dat ze dochter van een NSB’er was, heeft haar leven gestempeld. Pas toen de kinderen het huis uit waren, kon Carla van der Kruijt-Iwema het verleden verwerken en vond ze vrede met God en haar omgeving.
Carla van der Kruijt-Iwema woont met haar man Ger in een rustig appartement in Krimpen aan den IJssel, met uitzicht op een groenstrook. In de woonkamer hangen diverse door haar gemaakte schilderijen en tekeningen. Daarnaast heeft ze veel gebreid, gehaakt en genaaid en heeft ze kilometers en kilometers gelopen, allemaal om bezig te zijn en de gedachten in haar hoofd weg te duwen. Maar ’s nachts kwamen de beelden van vroeger toch, in de vorm van akelige nachtmerries.
Aan haar man lag het niet. Al sinds ze hem kende, kon ze haar pijn aan hem kwijt en luisterde hij naar haar. Maar voor hem was het ook moeilijk om uit te vinden hoe hij haar kon steunen. Toen ze dit appartement betrokken, besloot Carla naar een psycholoog te gaan om haar verleden te verwerken. Ze maakte lange, emotioneel veeleisende sessies mee, waarbij ze dikwijls huilde. Al die donkere bladzijden in haar leven moest ze als het ware opnieuw doormaken.
Jaren later bezocht ze nog een paar keer een psycholoog omdat ze nog steeds moeite bleef houden om alles te verwerken. Toen dat gebeurd was, kwam er stapsgewijs vrede, met haarzelf, met haar omgeving en met de Heere.
Landverrader
Carla Iwema werd in oktober 1945, net na de oorlog, geboren in De Lier, in het Westland, waar haar vader een tuinderij had. Dat hij voor en tijdens de Tweede Wereldoorlog lid was geweest van de NSB en dat hij daarvoor na de oorlog anderhalf jaar moest zitten, wist ze niet. En evenmin dat het hele gezin het stigma landverrader had gekregen. Ze begreep ook niet waarom haar moeder ’s morgens als ze naar school ging tegen haar zei: „Laat je niet uithoren!”
Wat Carla wel begreep, was dat ze geplaagd werd, in De Lier en erbuiten. Een paar jaar oudere jongen uit de buurt, die waarschijnlijk wist van het oorlogsverleden van haar vader, stond haar elke morgen op te wachten en troggelde Carla haar snoep af. Op de school in Delft, waar ze expres naartoe was gestuurd vanwege het NSB-verleden van haar ouders, mocht ze niet meedoen. „Wie doet er mee met tikkertje, behalve Carla”, riepen ze dan. „Vermoedelijk hebben zij het geweten. Ik wilde graag vriendinnen. Op een keer mocht ik bij een leuk meisje thuiskomen, maar zodra haar ouders wisten wie ik was, was ik er niet meer welkom.”
Toen ze twaalf jaar was, kwam Carla te weten waarom ze steeds buitengesloten werd. „We reden met een groep meisjes vanuit De Lier naar school in Delft. Het meisje dat achter me reed, zei ineens: „Vuile rotmof!” Toen ik achterom zag, keek ze snel de andere kant op. „Waarom zei ze dat?” vroeg ik aan het meisje dat naast me fietste. „Omdat je vader in de oorlog een NSB’er was”, antwoordde dat meisje.”
Niets onoorbaars
Carla vroeg het na schooltijd gelijk aan haar moeder. Ze gaf het direct toe. Haar vader reageerde stug toen ze het hem vroeg. „Hij zei dat hij nooit iets onoorbaars gedaan had.” Het was voor Carla genoeg, ze begreep toen waarom haar omgeving haar zo pestte en links liet liggen.
De dochter van een NSB’er besloot nieuwe vrienden en vriendinnen in het vervolg direct van het oorlogsverleden van haar vader te vertellen, ook haar vriend Ger, toen ze wat ouder was. Ze ontmoette hem voor het eerst als zestienjarige in een zendingscentrum. Drie jaar later kregen ze verkering. „Bij Ger voelde ik me veilig. Hij luisterde naar mij en nam mij zoals ik was, zonder me aan te kijken op het oorlogsverleden van mijn vader.”
Zijn vader was anders. „Hij had in het verzet gezeten en informeerde wie die Iwema was. Mijn vader werd vreselijk boos toen hij hoorde dat Gers vader daarnaar had geïnformeerd. De gespannen relatie tussen beide vaders drukte op onze verkeringstijd. Die was daardoor heel moeilijk. We zijn ten slotte voor het kantongerecht getrouwd, omdat mijn vader geen toestemming voor het huwelijk wilde geven.”
Dat het diep zat, bleek toen haar vader, die tuinder was, het pasgetrouwde stel op een keer een kist met komkommers gaf. „Een deel ervan bracht ik naar de ouders van Ger. Een broer van hem bracht ze al snel weer terug met de opmerking: „Wij eten niet uit de tuin van een NSB’er.” De verhouding met de familie van Ger is jarenlang verstoord geweest.”
Schuldig
Carla voelde zich haar leven lang schuldig om alles wat er gebeurd was. Ze bezocht de kampen, las veel boeken en bekeek een menigte aan oorlogsdocumentaires en films. „Tijdens de dodenherdenkingen op 4 mei huilde mijn hart. Ik voelde me verantwoordelijk. Het breien, haken, naaien, schilderen en wandelen gaf maar tijdelijke verlichting.”
Toen ze in het nieuwe appartement woonden en de kinderen het huis uit waren, besloot Carla naar de psycholoog te gaan. „Het was intensief en het duurde een jaar en heeft in die tijd maar gedeeltelijk geholpen. Jaren later had ik nog enkele bezoeken bij een psycholoog nodig. Ik heb jarenlang weinig in de Bijbel gelezen. Ik was boos op God om wat Hij had toegelaten in mijn leven. Ik ging nog wel naar de kerk maar ik nam niet meer deel aan het avondmaal. Later ging ik steeds meer inzien dat ik zelf ook dingen verkeerd gedaan had. Ik was verbitterd, kritisch en bleef te veel in de pijn uit het verleden hangen, ook jegens de familie.” Er is nu vrede in haar hart.
Hoe is het veranderd?
„Ik heb God mijn schuld beleden en heb vergeving ontvangen. Ik ben weer aan het avondmaal gegaan, in de evangelische gemeente De Terp in Rotterdam. Ik ben ook de Bijbel weer gaan lezen. Het was moeilijk, omdat er veel teksten in stonden waarmee men me bezeerd had, zoals: „Eert uw vader en uw moeder”, en andere teksten die tegen me gebruikt werden. Ik lees nu de Bijbel in Gewone Taal. De teksten zijn nieuw en geven me veel troost.”
Klasgenoten
Ook met haar omgeving is het goed gekomen. De relatie met de familie van haar man is hersteld en men komt regelmatig bij elkaar. Er is zelfs contact geweest met oud-klasgenoten van de lagere school. „Ik ontdekte op een site dat zij contact met me zochten. Ik heb gereageerd en we hebben een afspraak gemaakt. Op een ochtend zijn ze hier geweest, met een bos bloemen en met de excuses voor wat ze me vroeger hebben aangedaan.”
Het verleden blijft een zwakke plek in haar leven. Contact met lotgenoten van de Stichting Werkgroep Herkenning voor kinderen van foute ouders, dat ze nog steeds heeft, doet haar goed.
Wat was uw vader voor iemand?
„We hebben het nagezocht in het Nationaal Archief in Den Haag. Het bleek waar dat hij niets bijzonders gedaan heeft in de oorlog. Hij werd in 1938 lid van de NSB uit economische motieven. Hij dacht er beter van te worden in een tijd dat het slecht ging met de tuinbouw. In de oorlog bleef hij weliswaar lid van de NSB maar hij heeft niemand verraden. Hij gaf hongertrekkers die langskwamen eten, zoals velen deden in het Westland. Wel hield hij zijn foute, antisemitische ideeën, ook na de oorlog, hoewel hijzelf ook Joodse wortels had. In 1945 werd hij geïnterneerd in Kamp De Beer op Rozenburg. Hij kwam na anderhalf jaar wegens goed gedrag vervroegd vrij. Na die tijd was hij echter verbitterd en hij bleef dat tot zijn dood. Ons hele gezin heeft daarvan de gevolgen ondervonden: hij maakte ruzie en sloeg. In 1979 is mijn vader overleden. Twintig jaar later heb ik foto’s van hem verscheurd, ik kon de confrontatie niet meer aan.”
Wat was uw moeder voor iemand?
„Ze is het er nooit mee eens geweest dat haar man lid is geworden van de NSB maar ze kon niet tegen hem op. Toen mijn vader geïnterneerd was, zocht ze hem wel op maar ze moest buiten bij het hek blijven staan, met mij in de reiswieg. Ze was vaak depressief ook doordat mijn vader haar kleineerde.”
Hoe ging het met de opvoeding van uw kinderen?
„Ik heb hun zo snel mogelijk verteld over het oorlogsverleden van mijn vader. Ik heb zeker dingen verkeerd gedaan. Zo kon ik absoluut niet tegen ruzie en tegen herrie. Toen ze eenmaal het huis uit waren, hebben we per gezin onze opvoeding geëvalueerd. Ger en ik hebben gevraagd wat er niet goed gegaan was in de opvoeding. Ze waren, ondanks dat we weleens wat streng waren geweest, toch dankbaar voor de opvoeding die ze gekregen hadden.”
Wat had u anders moeten doen?
„Ik weet het niet. Het onderwerp was taboe. Nu besef ik dat hij niet alleen dader maar ook slachtoffer is geweest.”