Kerk & religie

Het taboe van de eeuwigheid

Het geloof taant, lijkt uit Nederland te wijken. Is er wel een voortbestaan na de dood? Zijn er wel twee wegen, twee eindbestemmingen, twee soorten mensen? Bestaat er een hemel? Ja? En een hel dan? De twijfel slaat toe, ook onder christenen.

Jan van ’t Hul
7 May 2016 19:10Gewijzigd op 16 November 2020 03:24
Steeds meer christenen ontkennen de leer van de twee wegen. beeld Istock, Pedro Salaverria
Steeds meer christenen ontkennen de leer van de twee wegen. beeld Istock, Pedro Salaverria

Voor de moderne mens hebben –met hemelvaart nog in gedachten– hemel en hel afgedaan. Ook voor veel hedendaagse christenen verdwijnen hemel en hel gaandeweg achter de horizon, in ieder geval de hel. „En toch zullen wij allen straks in een van beide zijn, om er onze verdere toekomst door te brengen”, zegt ds. J. Belder uit Dordrecht. Hij schreef het deze maand te verschijnen boek ”De laatste ernst. Over de plaats van hemel en hel in prediking en pastoraat” (uitg. Jongbloed, Heerenveen, in samenwerking met de Gereformeerde Bond in de Protestantse Kerk).

Ds. Belder verwijst naar de uitkomsten van een onderzoek uit 2014, uitgevoerd door dagblad Trouw: 53 procent van de Nederlandse bevolking gelooft in een leven na de dood; 28 procent gelooft dat na de dood alles ophoudt; 19 procent twijfelt daaraan.

Uit een eerder onderzoek, in 2012 uitgevoerd in opdracht van de Evangelische Omroep en het Nederlands Dagblad, bleek onder meer dat nog maar een kwart van de Nederlandse christenen in het bestaan van de hel gelooft, 67 procent gelooft in het bestaan van de hemel. Uit dat onderzoek bleek zelfs dat niet alle bevindelijk gereformeerden in de hel geloven: 93 procent wel, 7 procent niet.

In de traditie van de kerk zijn hemel en hel altijd voluit serieus genomen, aldus ds. Belder. „Het is schokkend dat, onder invloed van de Schriftkritiek, dit beproefde spoor de laatste decennia verlaten wordt. De mogelijkheid van eeuwig verloren gaan, lijkt iets van vroeger te worden.”

Het hiernamaals wordt ingeruild voor het hiernumaals. „We denken steeds horizontaler, zonder veel besef van een eeuwigheid die wacht. Als we leeg zijn van God, moeten we wel zo veel mogelijk uit het hier en nu zien te halen, want anders lijkt heel het leven tevergeefs. Zo raakt onze eeuwige bestemming uit het zicht. Ook christenen kunnen zich maar moeilijk voorstellen dat zelfs kerkgangers verloren kunnen gaan. De oude ds. J. H. Gunning heeft gezegd: „Als de hel verdwijnt, raakt de hemel uit het zicht.” Dat zien we nu gebeuren.”

Spreken over de hel vraagt veel terughoudendheid, zegt de Dordtse predikant. „Innerlijke huiver moet ons bezetten als we het hebben over dat diep onheilspellende dat geen einde meer kent, dat eeuwig is en blijven zal.”

Die huiver moet ook in de prediking doorklinken. „Op de kansel mogen we niet maar te pas en te onpas over de hel spreken. Aan de andere kant is het, in een tijd waarin er steeds lichtvaardiger over Gods heiligheid en majesteit wordt gedacht, belangrijk om met twee woorden te blijven spreken. Maar de hel mag nooit geïsoleerd ter sprake gebracht worden. Het benoemen van de verschrikkingen ervan mag geen ander doel hebben dan om die te ontgaan.”

Toch ziet ds. Belder ook bij geseculariseerde Nederlanders iets terugkeren van de gedachte dat er na de dood nog iets moet zijn. „Mensen die niet in God geloven, geloven daarmee nog niet altijd dat dit leven het enige is. Dan gaat men op een heidense manier spreken over een soort voortzetting van het leven na de dood. Je ziet het in rouwadvertenties, je hoort het op begrafenissen. Mensen knutselen dan hun eigen hiernamaals in elkaar. Men ziet straks zijn overleden familieleden terug, soms zelfs zijn huisdieren. Ergens in de mensenziel leeft kennelijk een diep verlangen naar onsterfelijkheid en een vaag idee van een verloren paradijs. Maar het is een troostpleister, een pijnstiller, want men zoekt zo een hemel zonder God.”

De Bijbel spreekt over twee bestemmingen. Het Nieuwe Testament tekent 75 maal in uiteenlopende bewoordingen de hel. Jezus heeft het over de buitenste duisternis, waar wening zal zijn en knersing der tanden, over een plaats van onuitblusselijk vuur, zegt ds. Belder. „Ook bij kerkmensen verdwijnt deze ernst uit beeld. Voor velen is het onbestaanbaar dat God, Die liefde is, mensen voor eeuwig verloren laat gaan. Maar daarmee doen we de hoofdlijnen van de Schrift wel zwaar onrecht.”

In de verkondiging dienen de twee wegen daarom met temeer ernst te worden aangewezen. „Het eeuwig wel en het eeuwig wee mogen niet verzwegen worden. Paulus zou de mensen wel willen bewegen tot het geloof, opdat ze de toekomende toorn ontgaan. In oude gezangen kom je die klem ook vaak tegen: „Wat kiest gij verdwaasde, voor ’t leven de dood?””

Past ons, nietige mensen, ook bescheidenheid in het spreken over de eeuwigheid? „Wij weten inderdaad heel veel niet, zowel van de hemelse heerlijkheid als van de helse verschrikkingen. Laat de liefde van Christus ons dringen om eerlijk om te gaan met onszelf en met elkaar, om God te zoeken en hemelburgers te worden.”

Kerktorens als symbool

In de moderne cultuur is het besef van de eeuwigheid grotendeels verdwenen. Dat concludeert ook ds. P. D. J. Buijs, christelijk gereformeerd predikant te Ede. „In de middeleeuwen was er een breed besef van de realiteit van hemel en hel. Kerktorens waren prominent in het landschap aanwezig en wezen alle omhoog, als symbool van de eeuwigheid. Dat heeft plaatsgemaakt voor een leven in genoegens en materieel bezit. Om het met een uitdrukking uit de Nederlandse Geloofsbelijdenis te zeggen: „De mens van vandaag is zorgelozer dan de zorgeloosheid zelf.””

Het zijn niet alleen wereldse mensen die geen idee meer hebben van een eeuwige bestemming. Ook mensen uit de kerk, uit de gereformeerde gezindte, zijn op dit punt bezig af te haken. „Onthutsend. De secularisatie heeft ervoor gezorgd dat men zeker aan de randen van het kerkelijk leven gaat denken zoals de wereld denkt. Als je tegen jongeren die de kerk verlaten zegt dat we moeten sterven en dat we voor God komen te staan, antwoorden ze: „Dat zien we dan wel weer.””

De realiteit van het oordeel vraagt om bewogenheid in ons spreken, zegt ds. Buijs. „Als ik het in de preek heb over de mogelijkheid van eeuwig verloren gaan, doe ik dat dan met droge ogen of met een ontroerd hart? De Heere Jezus weende, staat er, toen Hij zei: „Jeruzalem, Jeruzalem, hoe menigmaal heb Ik u bijeen willen vergaderen, als een hen haar kiekens, maar gijlieden hebt niet gewild.”

In iedere preek moet de eeuwige bestemming van de mens op de een of andere manier een plaats krijgen, vindt de Edese predikant. „Een oude emeritus predikant zei eens tegen een jonge kandidaat die hij bevestigde: „Laat de mensen nooit ongewaarschuwd de kerk uit gaan.” Er kan zomaar iemand in de kerk zitten die er voor het laatst is.”

Ds. Buijs verwijst naar een uitspraak van dr. L. Floor: „De prediking van het gericht is bedoeld als een prikkel om de hel te ontgaan.” „Het gaat er niet om elkaar bang te maken, maar om elkaar aan te sporen om God te zoeken. De Heere wil niet dat er enigen verloren gaan, maar dat zij allen tot bekering zullen komen.”

Zoals er vanuit iedere Bijbeltekst een lijn naar Christus te vinden is, zo is er vanuit iedere tekst een lijn naar de eeuwigheid te vinden. „Er zitten twee soorten mensen in de kerk. Je mag er dus niet van uitgaan dat het met iedereen wel goed komt. In elke preek moet een waarschuwend én een vertroostend element zitten.”

De hel is, zegt Jezus, de plaats van het eeuwige vuur, van de buitenste duisternis. Ds. Buijs: „Die twee dingen, vuur en duisternis, lijken elkaar letterlijk bezien tegen te spreken. Dat betekent dat de Bijbel in beeldende taal over de ondergang spreekt omdat wij het anders nooit zouden kunnen bevatten. Zoals wij de heerlijkheid van de hemel niet kunnen begrijpen, zo kunnen we ook de verschrikking van de hel niet bevatten. Op Golgotha zien we hoe vreselijk het zal zijn: de totale Godverlatenheid, als iedere vorm van algemene genade wegvalt, als er geen glimp van God meer overschiet. Uw oordeel, Heere, kan niet dan vreselijk wezen.”

Hemel en hel zijn eeuwig, gaan niet voorbij. „H. Berkhof mag dan wel gezegd hebben: „Wij hopen in Godsnaam dat de hel een louteringsweg zal zijn, dat die dus niet eeuwig is”, maar die hoop is ijdel. De eeuwige ondergang is de keerzijde van Gods liefde. Voor iemand die Zijn liefde afwijst, die niet in de Zoon gelooft, blijft slechts het eeuwige gericht over.”

Vandaag houden velen er een therapeutisch Godsbeeld op na, zegt ds. Buijs. „Een God Die Zijn arm om je heen slaat, Die zegt: „Het komt goed.” Dat zouden we weleens overgehouden kunnen hebben aan de laatste twee wereldoorlogen. Velen waren zo getraumatiseerd dat er grote behoefte was aan een God met een hoge aaibaarheidsfactor. Hebben we nog wel door Wie God is, dat Hij de God van het eeuwig wel en het eeuwig wee is?”

Mensen hebben een ingeschapen Godskennis. „Het besef van iets na dit leven zit gewoon ín ons, ook al willen velen er niet van weten. Daardoor zeggen nabestaanden tegen een overleden familielid: „Je bent nu als een sterretje aan de hemel”, of zoiets. Er is dus nog een restant van het besef van een eeuwigheid overgebleven, hoe vervormd dat ook is.”

Kanselgebed

De mens gaat naar zijn eeuwig huis. Vanuit die realiteit geeft ds. G. van Manen, predikant van de gereformeerde gemeente te Elspeet, in zijn prediking bewust veel aandacht aan de ernst van de eeuwigheid. „Het is mijn gebed, ook op de kansel, of de Heere Zelf deze ernst op onze harten wil binden, want de mens zelf is dood voor dood. Hier op de Veluwe zijn de mensen nog wel overtuigd van de waarheid van een eeuwige bestemming, tegelijkertijd besef je dat de Heere er Zelf aan te pas moet komen om daarbij heilige onrust te verwekken. Onze doodstaat is volkomen.”

Het gaat, over het algemeen genomen, zo goed met de meeste mensen. „Ik weet wel: tegenheden brengen een mens ook niet waar hij zijn moet, maar we worden allemaal zo beziggehouden met de dingen van beneden, dat er weinig ruimte overblijft om bezig te zijn met de dingen van boven. Want dat laatste is onze eerste verantwoordelijkheid.”

God is de eeuwigheidsgedachten aan het wegnemen, vreest de Elspeetse predikant. „Er zijn weinig indrukken meer van dood en eeuwigheid. Terwijl veel mensen alleen maar horizontaal om zich heen kijken, menen ze toch algauw dat het na de dood wel goed komt. Maar het komt zo gáúw goed vandaag de dag.”

Je mag in de prediking, zegt ds. Van Manen, niet dreigen met de eeuwigheid of met de hel. „Het mogen ook geen klanken worden die almaar over de hoofden van de hoorders heengaan. Deze diep ingrijpende termen mogen niet over ons heenrollen, maar moeten onze harten raken. Ook als predikant besef je dan weer dat de Heilige Geest dat werken moet.”

Wie de hel ontkent, doet aan Schriftkritiek, zegt ds. Van Manen. „De Bijbel is niet onduidelijk over twee eindbestemmingen. Ik heb eens gepreekt over Lazarus en de rijke man. Een uitgelezen gelegenheid om dat nog eens te benadrukken. Op de Veluwe zijn er dan weinig mensen die zeggen: „Dominee, wat bedoelt u nu?” En als je preekt over Korach, Dathan en Abiram, die levend ter helle voeren, is er ook geen mens die je niet begrijpt. Daarbij blijft ook waar dat Gods Geest onze indrukken tot zaligmakende indrukken moet maken. Als God in ons leven komt, schuift Hij ook de eeuwigheid in onze schoenen. Dan lopen we niet meer zo gemakkelijk. Want sterven is wel God ontmoeten.”


J. I. Packer: „De Schrift ziet de hel als een eigen-gekozen bestemming. De hel is een gebaar van Gods respect voor de keuze van de mens.”

Tim Keller: „Wanneer onze ziel een eigengekozen weg gaat, is de hel daarvan de eeuwige voortzetting. (…) De leer van de hel is belangrijk omdat het de enige manier is om te weten hoezeer Jezus ons liefheeft en hoeveel Hij voor ons gedaan heeft.”

Dr. J. Hoek: „Er is geen enkele reden om te denken dat de hel een fictie is. (…) Het neen zeggen tegen Gods liefde is ja zeggen tegen de hel. Het pertinent afwijzen van de gemeenschap met God is de keuze voor het verlaten worden door God.”

Calvijn: „Omdat er verder geen beschrijving recht doet aan de zwaarte van de Goddelijke wraak over de verworpenen, worden hun folteringen en pijnigingen ons figuurlijk voorgesteld onder het beeld van lichamelijke zaken, zoals duisternis, geween en tandengeknars, onuitblusselijk vuur, en een worm die onophoudelijk aan het hart knaagt.”

Ds. J. J. van Eckeveld: „De boodschap van de verzoening kan en mag niet zwijgen over de werkelijkheid van de eeuwige straf. Maar die boodschap zal tegelijkertijd gewagen van het wonder dat Christus die straf van de hel in zijn volle diepte heeft gedragen en dat er daarom voor helwaardigen in Hem verzoening is.”

Matthew Henry: „Is het voor ons dan niet van belang dat we ons ernstig de vraag stellen waar de weg die ik bewandel mij zal brengen? Waar zal die weg mij doen wonen? Als het de goede weg is, die naar de hemel leidt, mag ik daarop voorwaarts streven. Als het de verkeerde weg is, die naar de hel leidt, dan moet ik mij haasten daarvan terug te komen.”

Thomas Boston: „De hemel wordt vergeleken met een huis, de hel wordt voorgesteld met het beeld van een gevangenis, een kuil, een kerker, enzovoorts.”

Thomas Boston: „Daarom zijn degenen die God vrezen, de oprecht bekeerden, als het ware in de buitenste voorhof van de hemel, en degenen die God niet vrezen, zij die niet wedergeboren zijn, in de buitenste voorhof van de hel. Beiden gaan voort naar hun plaats.”

Matthew Mead: „In de andere wereld heeft de mens alleen met God van doen. (…) God leeft eeuwig, en daarom zal de hemel van de gelovigen er eeuwig zijn; en omdat Hij eeuwig leeft, zal de hel van de zondaar eeuwig duren.”

Wilhelmus à Brakel: „De plaats, waar de eeuwige straffen gedragen worden, is geen verdichtsel, een zaak die nergens is dan in de verbeelding der mensen; ’t is een zekere plaats, die nu is, en niet nog gemaakt zal worden. Doorgaans wordt ze genoemd: de hel.”

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer