75 jaar geleden werd in Krakau het Joodse getto gebouwd
Een kleurrijk speeltuintje even ten zuiden van de Poolse stad Krakau, begrensd door een rijzige rotswand en afgesloten door een hoge muur met halfronde vormen. Onvoorstelbaar dat dit ooit het decor was van gruwelijke Jodenvernietiging die begon met de bouw van een Joods getto in 1941 – nu 75 jaar geleden.
In het getto van Krakau werden 65.000 Joden ondergebracht. De nazi’s brachten velen van hen in de jaren daarna om. Maar een heldhaftige Poolse apotheker deed er veel goeds; en een fabrieksdirecteur –zelf nazi– redde het leven van meer dan duizend Joodse levens.
Krakau, de oude glorieuze hoofdstad van het grote Poolse rijk, is een bezoek meer dan waard. De Grote Markt (Rynek Glowny) uit de dertiende eeuw wordt in afmetingen alleen door het San Marcoplein in Venetië overtroffen. De fameuze Waag, ooit het kloppende hart van handelsactiviteiten, is nu een toeristische trekpleister van de eerste orde. Elk uur klinkt er vanaf de hoogste toren van de Mariakerk trompetgeschal dat abrupt wordt afgebroken. Het herinnert aan de trompetter die de stadsbewoners in 1241 waarschuwde voor de aanstormende Mongolen – totdat een pijl hem midden in een noot dodelijk trof. Het Koninklijk Kasteel op de Wawelheuvel was al in de 9e eeuw het machtscentrum van Polen.
En dan is daar de Joodse wijk Kazimierz. In dit stadsdeel wonen praktisch geen Joden meer. Dat geeft te denken. Vóór de Tweede Wereldoorlog was hier een bloeiende Joodse gemeenschap, getuige de vele synagogen in deze wijk. Zoals de fraai gerestaureerde Tempelsynagoge, of de Rumahsynagoge met bijbehorend kerkhof dat grenst aan het nostalgische Szerpkaplein met zijn cafés waar melancholische klezmermuziek klinkt. Een andere belangrijke plek is de vijftiende-eeuwse Oude Synagoge Stara Boznica, het oudste nog bestaande Joodse gebedshuis van Polen dat nu een museum is.
Tolerant
Vanaf de grondlegging van het koninkrijk, bijna duizend jaar geleden, was Polen een van de meest tolerante staten in Europa. Het werd thuisland voor een van de grootste en meest vitale Joodse gemeenschappen ter wereld.
Sinds de kruistochten was er een omvangrijke emigratiegolf van Joden richting Polen op gang gekomen. Later liepen ook in Polen de spanningen tussen de Joden en de Rooms-Katholieke Kerk op. Directe aanleiding voor de eerste echte vervolging was de Zwarte Dood, de pestepidemie die Europa van 1347 tot 1353 in haar greep had. Naar schatting eiste de Zwarte Dood 25 miljoen slachtoffers. Onder de Joden waren, mede dankzij hun reinigingswetten, weinig slachtoffers en dat was verdacht. De woede van de nationalistische bevolking ontlaadde zich in het plegen van pogroms, waarbij zo’n 10.000 Joden omkwamen.
Hoewel sluimerende antisemitische gevoelens altijd op de loer lagen, kon de Joodse gemeenschap meestal ongestoord leven. In de periode voorafgaand aan de Tweede Wereldoorlog nam de Jodenhaat in Polen sterk toe. De Poolse wetgeving legde steeds meer beperkingen op. In een aantal steden vonden vanaf 1935 pogroms tegen de Joodse bevolking plaats. Na de inval van de nazi’s in 1939 waren veel Polen er niet rouwig om dat het Joodse bevolkingsdeel zo meedogenloos werd aangepakt.
In april 1940 beval de gouverneur-generaal, de nazi Hans Frank, vanuit zijn residentie in het Wawelkasteel dat Krakau de „schoonste stad” in zijn machtsgebied moest worden – „Judenrein.”
Gewelddadige acties
De Jodenconcentratie in het stadsdeel Kazimierz was de fanatieke SS’ers een doorn in het oog. Op 4 december 1940 voerden zij met andere „Sondergruppen” een eerste Aktion uit. Jodenhuizen moesten worden ontruimd, ten behoeve van Duitse functionarissen. Kostbaarheden werden uit de synagogen gehaald. De Aktion ontaardde al snel in een grove strooptocht naar geld en kostbaarheden, en in ordinaire moordpartijen.
Weerzinwekkend was het gedrag van een Einsatzploeg in de Oude Synagoge Stara Boznica. De nazi’s troffen een groep traditionele Joden biddend aan. Toen maakte een Einsatzofficier de ark open, haalde de Thorarol eruit en beval iedereen erop te spugen. Alle Joden deden het uit puur lijfsbehoud. Toch werden ze doodgeschoten, waarna het eeuwenoude godshuis in vlammen opging.
Op 3 maart 1941 werd verordening 44/91 in Krakau gepubliceerd en in Kazimierz met luidsprekers op trucks rondgebazuind. Er zou een afgesloten Joodse wijk worden opgezet in voorstad Podgorze, net over de rivier gelegen. Vestiging in dit getto was voor alle Joden verplicht. Joodse arbeiders werden gedwongen gaten rond dit getto op te vullen met hoge muren. Eenmaal klaar leken die gettomuren wel gemaakt van tegen elkaar gezette grafstenen: alvast een psychologische marteling voor de toekomstige bewoners.
Alle 3300 Polen binnen het getto werden verdreven om plaats te maken voor 65.000 Joden. Voor 20 maart moest iedereen daar zijn ingetrokken, op aanwijzing van de Joodse Raad. De verhuizing ging gefaseerd: 300 mensen per dag.
Al spoedig trokken Joodse gezinnen op gammele karretjes over de brug over de Wisla Podgorze, uitgejouwd door een vijandige lokale bevolking. Slecht één niet-Jood, apotheker Tadeusz Pankiewicz, weigerde om te vertrekken. Hij bleef in het getto wonen. Hij zou later veel voor de Joodse gemeenschap betekenen. Zo smokkelde hij voedsel en medicijnen naar binnen, onderhield hij contacten met het verzet, vervalste documenten en verborg Joden die dreigden op transport gesteld te worden.
Ontmanteling
Vanaf 1942 begonnen de nazi’s gefaseerd met uitmoorden. Op 30 mei werden 4.000 bewoners zonder Ausweis op het Plac Zgodyplein bijeengedreven en in veewagons geduwd met bestemming vernietigingskamp Belzec. Toen het vereiste quotum niet werd gehaald, schoten zij even later op straat nog 600 willekeurige Joden dood.
In oktober gingen oude, zieke en gehandicapte Joden en kinderen op transport naar Belzec, de vergassingsdood tegemoet. Hartverscheurende taferelen speelden zich af. De overblijvenden die nog konden werken werden verdeeld in getto A en getto B.
De nazi’s draaiden de duimschroeven verder aan. Op 13 maart 1943 werd getto A afgesloten en werden de bewoners overgebracht naar het dichtbij gelegen Plaszow, een werk- en vernietigingskamp dat onder commandant Goeth wreed werd geleid. Bewoners van getto B werden met grof geweld uit hun appartementen verdreven en op transport naar Auschwitz gesteld. Wie tegenstand bood of zich verborg, kreeg ter plekke de kogel. De ongelukkige Joden mochten wel ieder een koffer meenemen, voorzien van hun naam. Die zouden de nazi’s nasturen als de Joden eenmaal op hun bestemming waren aangekomen. Een gruwelijke smoes. De bezetters konden de Joden zo zonder veel moeite hun waardevolle spullen afhandig maken.
Nadat met bloedhonden de laatste verstekelingen waren opgespoord, was er eind 1943 geen Jood meer te bekennen in het getto. Gouverneur-generaal Hans Frank kon zijn Krakau „Judenrein” verklaren. Toch bleken er circa 2000 Joden te zijn ontkomen. Van hen waren er 1200 gered door de zakenman Oskar Schindler (zie kader).
Het Plac Zgodyplein, startpunt voor alle vernietigingstransporten, werd na de oorlog omgedoopt tot Plac Bohaterow Gettaplein, ofwel het Getto Heldenplein. Nu staan er op dit grauwe Plein 65 „oversized” bronzen stoelen ter herdenking opgesteld. Deze symboliseren het op straat dumpen van Joods huisraad. Iedere stoel staat ook voor het ombrengen van duizend Joden. De aan dit plein grenzende apotheek De Adelaar van Pankiewicz is omgebouwd tot een museum om zijn inspanningen voor de getto-Joden in herinnering te houden.
Oskar Schindler
De Tsjechische zakenman Oskar Schindler (1908-1974) is tijdens de Tweede Wereldoorlog in dienst van nazi-Duitsland. Hij besluit zijn geluk te beproeven in Krakau. Als handige manipulator weet hij steun te krijgen van de officiële SS-instanties die hem een fabriek voor geëmailleerd keukengerei toevertrouwen. Gebruikmakend van de dwangarbeid van Joden wordt hij al snel rijk. Hij maakt gigantische omzetten, deels voor het leger, deels voor de lucratieve zwarte markt. Maar dan gaat hij beseffen welk afschuwelijk lot de Joodse gemeenschap beschoren is.
Zijn fabriek, vlak bij het Joodse getto van Krakau, maakt hij tot een veilig onderkomen voor zijn Joodse arbeiders. Als eind 1944 de Russische geallieerden steeds dichterbij komen, besluit Schindler zijn fabriek over te brengen naar het plaatsje Brünnlitz in het veiliger Tsjechië. Hij wendt voor daar met zijn specialisten ook onderdelen te gaan produceren voor geheime wapens. Bevriende autoriteiten geloven hem en staan toe dat hij een lijst opstelt met namen van Joodse werknemers die onmisbaar zouden zijn voor de oorlogsproductie. Met moeite weet hij de nodige namen te verzamelen, waardoor hij uiteindelijk 1200 Poolse Joden uit handen van de Duitse overheersers redt.
Thomas Keneally schreef hierover het bekroonde boek ”Schindler’s List” en Steven Spielberg maakte er een indringende film over. De emailleerfabriek van Schindler is nu ingericht als herdenkingsmuseum. Het bord bij de ingang vermeldt een spreuk uit de Talmoed: „Wie een leven redt, redt de hele wereld.” Als Schindler op het eind van de oorlog moet vluchten, krijgt hij van zijn dankbare Joden een gouden ring met deze veelzeggende spreuk.
Rechtvaardige onder de volkeren
”Rechtvaardige onder de volkeren” is een uit de Talmoed afkomstige eretitel. De Israëlische organisatie Yad Vashem verleende de titel aan niet-Joden die eraan bijdroegen dat Joden de Holocaust overleefden. Industrieel Oskar Schindler en apotheker Tadeusz Pankiewicz kregen die onderscheiding met medaille en oorkonde. Ook werden hun namen in een herdenkingsmuur in Jeruzalem gebeiteld. Over de hele wereld zijn meer dan 22.000 mensen uit 44 landen als rechtvaardige erkend. Onder hen zijn 5269 Nederlanders, zoals Corrie ten Boom, majoor Alida Bosshardt en Godfried Bomans.