Binnenland
Meer grensverkeer moet krimp keren

De basisschool sluit omdat het aantal leerlingen te ver is teruggelopen. De dorpssupermarkt draait verlies en moet dicht. Het zwembad is niet meer rendabel. De prijzen van huizen dalen, maar wie wil er nog wonen? Werk is er in de wijde omtrek niet te vinden. Of misschien toch?

Neline Boogert

Mensen die over de grens heen willen samenwerken, stuiten vaak op problemen doordat wet- en regelgeving in verschillende landen niet op elkaar aansluiten. beeld ANP
Mensen die over de grens heen willen samenwerken, stuiten vaak op problemen doordat wet- en regelgeving in verschillende landen niet op elkaar aansluiten. beeld ANP

Steeds meer gemeenten in de periferie van Nederland hebben te maken met krimp. Een vicieuze cirkel waarbij het aantal voorzieningen afneemt, inwoners en bedrijven vertrekken naar andere regio’s en de arbeidsmarkt steeds verder inzakt. Ondertussen liggen over de grens in Duitsland en België de banen en de voorzieningen soms voor het oprapen. Maar de landsgrenzen, die sinds het Verdrag van Schengen open zouden moeten zijn, vormen in veel opzichten nog hoge barrières.

Het boek ”Groeien aan de grens” (2014) brengt in kaart wat de voordelen zouden zijn voor krimpregio’s als die barrières geslecht zouden worden. De wetenschappers die meewerkten aan de publicatie baseren zich onder meer op onderzoek van Atlas voor gemeenten en kennisinstituut Platform31.

De schrijvers stellen dat verschillende krimpregio’s weer groeiregio’s kunnen worden als de grenzen verder zouden vervagen. Ze hebben weinig hoop voor Drenthe en Groningen, maar voor Zeeland, Limburg en de Achterhoek zien ze veel kansen. De reden is simpel: daar is over de grens meer te halen.

In Zuid-Limburg zou het aantal beschikbare banen bijvoorbeeld verdrievoudigen als vacatures over de grens meegerekend worden. Door de toestroom van Duitse en Vlaamse sollicitanten ontstaat er op de Nederlandse arbeidsmarkt wel meer concurrentie, maar per saldo pakt het toch voordelig uit voor de Limburgers. Ook werkzoekenden in Zeeuws-Vlaanderen zouden vlak over de grens soms zo aan het werk kunnen.

Winkelen

Voldoende perspectief op een baan over de grens is volgens de schrijvers van ”Groeien aan de grens” de belangrijkste voorwaarde om krimp te kunnen keren. Maar er is meer. Als het voor Nederlanders bijvoorbeeld gemakkelijker wordt om in België en Duitsland gebruik te maken van voorzieningen, blijven grensregio’s aantrekkelijker om te wonen en er een bedrijf te vestigen.

Te denken valt aan snelle en goedkope ov-verbindingen, waardoor een dagje winkelen of een avondje uitgaan over de grens makkelijker wordt. Het kan ook helpen als mensen in de grensstreek hun kinderen naar een naburige school in België kunnen sturen, of als ze terechtkunnen in een Duits ziekenhuis.

„Voor alle krimpgebieden geldt dat er meer kwaliteit van leven ontstaat als mensen meer toegang hebben tot voorzieningen over de grens”, stellen de onderzoekers. Zuid-Limburg zou zelfs de potentie hebben om na Amsterdam de aantrekkelijkste woonregio van Nederland te worden. In het ongunstigste geval gaat de krimp in ieder geval minder snel. „Zelfs beperkte slechting van grensbarrières levert relatief veel op voor Nederland.”

De barrières blijken echter weerbarstig. Hoewel de Europese Unie zich al jaren inzet voor open grenzen, zijn er nog weinig mensen die daadwerkelijk over de grens een baan hebben: landelijk gaat het om 1 procent van de werkenden, in Limburg ligt dat aantal met 2 procent niet eens veel hoger.

Subsidie

De EU investeert sinds 1991 miljoenen in zogeheten Interreg-programma’s, die langs de grenzen van lidstaten samenwerking tussen bedrijven, instellingen en gemeenten bevorderen. „Voor de periode van 2014 tot 2020 hebben we als Interreg Vlaanderen-Nederland een budget van 152 miljoen”, vertelt Bram de Kort, directeur van het secretariaat van het Interreg-programma dat samenwerking tussen België en Nederland moet bevorderen. „Om voor subsidie in aanmerking te komen moet een project aan allerlei voorwaarden voldoen. Heeft het een toegevoegde waarde dat iets grensoverschrijdend wordt aangepakt? Leert men van elkaar? Zitten er voordelen aan om dit specifieke probleem op grote schaal aan te pakken?”

Hij kan talloze voorbeelden noemen van projecten die dankzij Interreg Vlaanderen-Nederland de afgelopen jaren in gang zijn gezet. Het gaat soms om kleine dingen, bijvoorbeeld verbetering van de verkeerssituatie tussen het Nederlandse Hulst en het Vlaamse Stekene, of de verbinding van twee natuurgebieden. Een grootschaliger project is het onderzoek naar toepassingsmogelijkheden voor waterstof, waarbij bedrijven en onderzoeksinstellingen uit Nederland en Vlaanderen die zich daar mee bezighouden bij elkaar zijn gebracht.

Mensen in kennisinstellingen en bedrijven hebben hun netwerk vaak vooral in eigen land, merkt De Kort. „Meestal hebben ze er geen idee van als anderen net over de grens met hetzelfde thema bezig zijn. Als ze worden samengebracht om gezamenlijk te werken aan innovatie, levert dat veel op voor bedrijven, en daarmee voor de werkgelegenheid in de grensregio. Twee weten meer dan één, en dat is zeker het geval als het gaat om twee ondernemers uit verschillende landen.”

Belastingaangifte

Mensen die elkaar eenmaal hebben gevonden en over de grens heen willen samenwerken, lopen ook vaak tegen belemmeringen aan, weet De Kort. „Allerlei verschillen in belastingregels maken het bijvoorbeeld onaantrekkelijk om in het buitenland te wonen of te werken. De belastingaangifte, die je dan vaak in twee landen moet doen, wordt erg ingewikkeld en uiteindelijk moet je soms fors meer betalen.”

Vaak is voor mensen niet duidelijk wat de gevolgen zijn voor bijvoorbeeld de hoogte van toeslagen en het pensioen als ze in het buitenland gaan wonen of werken. „Dat hangt af van allerlei factoren en is niet met één druk op de knop te berekenen.”

Om daar iets aan te doen moeten wet- en regelgeving van de verschillende landen de komende jaren beter op elkaar worden afgestemd, vindt de Kort. Hij ziet daarin een taak voor de Europese en de nationale overheden. „Dat betekent overigens niet dat de regels hetzelfde moeten zijn”, benadrukt hij.

Numerus fixus

Op één terrein lijkt de Nederlands-Vlaamse samenwerking in ieder geval goed te slagen: Nederlandse studenten, vooral uit het zuiden des lands, gaan massaal in België studeren. De Kort plaatst daar wel een kanttekening bij. „Inderdaad worden studenten veel minder belemmerd door de grens dan mensen die hier willen komen werken. Landsgrenzen zijn voor jongeren sowieso minder belangrijk. Maar de voornaamste reden voor Nederlandse studenten om naar België te komen, blijft toch de numerus fixus, waardoor ze in hun eigen land kunnen worden uitgeloot voor studies zoals geneeskunde. Als die er niet zou zijn, vraag ik me af hoeveel van hen nog hier naartoe zouden komen.”

Uiteindelijk zitten Nederlandse studenten in Gent en Antwerpen ook vaak „als een kliekje” bij elkaar, aldus De Kort. „En na afloop van hun studie gaan ze bijna allemaal weer terug naar hun eigen land. Het effect op de langere termijn is niet zo groot.”

Exotische landen

Heidi de Ruiter weet als beleidsmedewerker bij de zogeheten Euregio Rijn-Waal veel van projecten van Interreg Deutschland-Nederland. „Langs de Duits-Nederlandse grens zijn vijf verschillende euregio’s. Het gebied waarin ik werk is verstedelijkt en heeft een hoge dichtheid aan universiteiten en hogescholen. Samenwerking gaat in deze regio dan ook vaak om het delen van kennis”, zegt ze.

Ook al is Duitsland dichtbij, het is niet vanzelfsprekend dat Nederlandse en Duitse onderwijsinstellingen op bestuurlijk niveau samenwerken, weet De Ruiter. „Universiteiten zijn altijd op zoek naar partneruniversiteiten in exotische landen. Scholen net over de grens in Duitsland blijven ondertussen buiten beeld.”

In de afgelopen vier jaar heeft Interreg Deutschland-Nederland ervoor gezorgd dat er toch meer contacten zijn gekomen. „Zo ondersteunen we jonge studentondernemers die in deze omgeving een bedrijfje willen beginnen. Dat heeft vaak meer kans van slagen als ze kunnen samenwerken met bedrijven en universiteiten in de regio. Op die manier kunnen we ervoor zorgen dat jongeren na hun studie niet wegtrekken.”

Taalbarrière

Bij samenwerking tussen Nederland en Duitsland is de taal vaak nog een grote belemmering, zegt De Ruiter. „Op Nederlandse scholen is Duits nog een verplicht vak. De meeste Duitse jongeren leren helemaal geen Nederlands. Maar ook in Nederland is er slechts één school die tweetalig onderwijs in het Duits aanbiedt.”

Samen met roc’s heeft Interreg Deutschland-Nederland inmiddels een euregio-module ontwikkeld voor verschillende mbo-opleidingen. „Studenten leren daarin belangrijke termen uit hun vakgebied in het Duits. Ze krijgen ook informatie over hoe ze in Duitsland kunnen solliciteren en waar ze rekening mee moeten houden als ze over de grens aan het werk willen gaan. Leerlingen zijn er heel blij mee, want de module geeft hun heel concrete handvatten als ze in Duitsland een baan gaan zoeken.”

Er zijn ook culturele verschillen waar Nederlanders rekening mee moeten houden als ze over de grens aan het werk gaan, weet de Ruiter. „In Duitsland zijn de verhoudingen binnen een bedrijf vaak nog iets hiërarchischer dan in Nederland. In de praktijk hoeft dat geen probleem te zijn, maar mensen moeten wel bereid zijn om zich aan te passen.”

Niet het juiste diploma

Een ander probleem is dat de schoolsystemen niet helemaal op elkaar aansluiten. „In het Duitse beroepsonderwijs is het gebruikelijk dat studenten tijdens hun opleiding al drie of vier dagen per week bij een bedrijf werken. Ze doen veel praktijkervaring op en de kans is groot dat ze na het afronden van hun studie in dat bedrijf blijven werken. Het is daardoor voor Nederlandse studenten lastiger om bij een Duits bedrijf binnen te komen, zeker als je niet het juiste Duitse diploma hebt.”

Wat dat betreft hebben Duitsers die in Nederland aan de slag willen het makkelijker. „Nederlandse bedrijven vinden een passend diploma iets minder belangrijk. Het meeste leer je toch pas echt in de praktijk, is de gedachte.”

Sinds een paar jaar werkt Interreg Deutschland-Nederland aan officieel erkende bijlagen die studenten bij hun diploma kunnen doen. „Daarop staat dan welke kennis en vaardigheden ze in hun opleiding hebben opgedaan. Voor buitenlandse bedrijven wordt het daardoor makkelijker om te zien wat iemand precies kan met een diploma van een opleiding die ze niet kennen.”

Vacatures lezen

Hoewel Vlamingen en Nederlanders praktisch dezelfde taal spreken, blijkt het ook niet altijd makkelijk om als Nederlander in België een baan te vinden. Het begint al bij het lezen van vacatures, aldus De Kort. „Bepaalde gevraagde competenties worden hier anders omschreven. En de opleidingseisen sluiten ook in België lang niet altijd aan op de Nederlandse situatie, al is er op dat gebied de afgelopen jaren veel verbeterd.”

En dan spelen ook tussen Nederland en België cultuurverschillen nog een rol. „Nederlanders zijn doorgaans iets assertiever. Hun gedrag wordt door Vlamingen al snel als overassertief ervaren. Op hun beurt zijn Nederlanders meer gewend om het direct te horen als iemand iets op zijn lever heeft. Dit zorgt ervoor dat werknemers niet zo snel over de grens zullen solliciteren. En werkgevers blijven terughoudend in het aannemen van buitenlanders.”

Traumahelikopters

Voor Interreg Deutschland-Nederland is samenwerking op het gebied van arbeid een belangrijk speerpunt, maar De Ruiter ziet het liefst ook op allerlei andere terreinen meer toenadering. „Denk aan cultuur, maatschappelijk welzijn, natuur, technologie, maar ook de zorg.” Net over de grens bij Nijmegen is de dichtstbijzijnde Duitse academische kliniek bijvoorbeeld een uur rijden. Toch is het niet vanzelfsprekend om als Duitser uit Kleve naar het Radboud ziekenhuis in Nijmegen te gaan.

„Inmiddels zijn we zover dat Nederlandse traumahelikopters wel in Duitsland kunnen worden ingezet”, vertelt De Ruiter. „Maar als het gaat om ambulancevervoer is nog niet alles goed geregeld. Nederlandse verpleegkundigen mogen bijvoorbeeld meer dan Duitse, maar het is niet duidelijk of ze in gevallen van nood op Duits grondgebied moeten wachten tot er een arts aanwezig voor taken die ze in Nederland gewoon zelf mogen doen.”

Ook toerisme is een terrein waarop beide landen elkaar kunnen versterken. „Aan de Duitse kant van de grens heb je hier Schloss Moyland, hier hebben we het Kröller-Müller Museum. Door in een folder attracties aan zowel de Duitse als de Nederlandse kant van de grens te presenteren, kun je een regio veel aantrekkelijker maken voor toeristen.”

Overbodig

Dat de EU geld beschikbaar stelt is goed, maar uiteindelijk moeten projecten zonder subsidie kunnen draaien, vind De Ruiter. Dat ziet ze in de praktijk ook gebeuren. „Neem de buslijn tussen Nijmegen en Kleve. Die kon met Europees geld worden opgezet, maar is inmiddels rendabel.”

Maar vooralsnog is samenwerking over de grens nog niet zo vanzelfsprekend en blijft subsidie nodig. De aanhoudende problemen met de Beneluxtrein tussen Antwerpen en Roosendaal in de afgelopen jaren zijn volgens De Kort exemplarisch voor de moeite die het soms kost om barrières te slechten.

„De staatsgrens tussen Nederland en België is 175 jaar oud”, zegt hij. „Zo’n lange geschiedenis wis je niet zomaar even uit met een paar miljoen euro. Mensen groeien op binnen nationale denkkaders. Scholieren krijgen les in de geschiedenis en de topografie van hun eigen land. Via tv-journaals en kranten blijven inwoners van Maastricht op de hoogte van wat er in Amsterdam allemaal gebeurt. Dingen die ondertussen net over de grens in Hasselt of Aken gaande zijn, blijven voor hen meestal buiten beeld. Dat is allemaal niet erg, maar het kan er wel voor zorgen dat er net over de grens kansen blijven liggen.”


serie 
Grensverkeer

Dit is het eerste deel in een serie over wat er aan de andere kant van de grens te halen valt voor mensen uit grensregio’s. Volgende week dinsdag op de regiopagina deel 2.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl
Meer over
Grensverkeer

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer