Binnenland
„Slavenwerk en mishandeling in jaren 40 en 50 in christelijk jeugdzorg De Glind”

Ze waren vooral goedkope arbeidskrachten voor hun pleegouders. Sommigen werden ook mishandeld. Dat beeld schetsen drie voormalige pleegkinderen van het christelijke jeugddorp De Glind.

Jan Kas
DE GLIND. Het was voor de pleegkinderen in het gereformeerde jeugddorp De Glind tot in de jaren 50 van de vorige eeuw hard aanpakken. Altijd moest er wel iets worden gedaan: aardappels rooien, stallen schoonmaken, aardappels schillen, bedden opmaken. beel
DE GLIND. Het was voor de pleegkinderen in het gereformeerde jeugddorp De Glind tot in de jaren 50 van de vorige eeuw hard aanpakken. Altijd moest er wel iets worden gedaan: aardappels rooien, stallen schoonmaken, aardappels schillen, bedden opmaken. beel

De drie vertellen donderdagavond in het tv-programma Andere Tijden over hoe het in de jaren 40 en 50 van de vorige eeuw in jeugddorp De Glind toeging. De jeugdzorg in het dorp, tussen Barneveld en Amersfoort, werd financieel ondersteund door de diaconieën van 800 gereformeerde kerken in Nederland.

„Ze behandelden je totaal liefdeloos, als supertweederangsburgertjes”, vertelt Muus Grotenhuis. Ze kwam als 4-jarig meisje in de jaren 40 op een boerderij in De Glind terecht en bleef er tot haar 16e. Ze moest er vooral hard werken, zegt Muus. Yde Katsmar –die kort na de Tweede Wereldoorlog op 5-jarige leeftijd bij een pleeggezin in De Glind werd geplaatst– onderging vele mishandelingen. Op een keer stopte zijn pleeg­vader hem in een dichtgebonden juten zak en schopte hem als voetbal over het erf.

De gereformeerde predikant R. J. W. Rudolph was de grondlegger van het jeugddorp. „Wie in de maatschappij buiten de boot valt, heeft behoefte aan een plek in een gezonde, sociale gemeenschap die hem welkom heet en accepteert. En als zo’n gemeenschap nog niet bestaat, moet je die zelf creëren”, was zijn visie.

In 1911 kocht ds. Rudolph landbouwgrond. Boeren konden die pachten, op voorwaarde dat zij in hun gezin enkele kinderen opnamen die niet bij hun ouders konden opgroeien. „Sociale schipbreukelingen”, aldus ds. Rudolph.

De Rudolphstichting, in 1927 opgericht, bouwde deze visie verder uit. Het jeugddorp werd in de jaren 30 uitgebreid met een land- en tuinbouwschool, een kwekerij, een schoenmakerij en een timmerwinkel. Pleegkinderen konden daardoor een vakopleiding in het dorp volgen. In een jongens- en een meisjespaviljoen verbleven lastige pleegkinderen in groepsverband.

Om de goedkope boerderij en grond waren haar pleegouders volgens Muus Grotenhuis naar het jeugddorp gekomen, niet uit (religieus) idealisme. Vooral arme boerenknechten uit het noorden verhuisden naar De Glind, omdat ze zo een eigen bedrijf konden beginnen. De pleegkinderen waren daarbij veelal niet meer dan voordelige werklui.

Het was in De Glind hard aanpakken, aldus Grotenhuis. Zowel op het land als binnenshuis moest er altijd wel iets worden gedaan: aardappels rooien, stallen schoonmaken, aardappels schillen, bedden opmaken.

Katsmar: „Als je uit school kwam, kreeg je geen gelegenheid om te spelen. Je moest op het land werken. Het was, zou ik haast zeggen, slavenarbeid. Als er iets niet strookte, werd je geslagen met de mattenklopper. Of je werd ’s nachts uit je bed gehaald om een paar uur aardappels te schillen. Ik was vaak heel verdrietig en ongelukkig, machteloos, overgeleverd aan die boer.”

Meermalen probeerde Katsmar te ontsnappen. Zware straffen volgden. Nadat zijn pleegvader was betrapt bij het slaan van een pleegkind werd Yde Katsmar in een ander pleeggezin geplaatst. Ook daar werd hij mishandeld. Voor Katsmar kwam de omslag nadat hij op zijn twaalfde in het jongenspaviljoen werd geplaatst. Dat was bedoeld als straf voor het weglopen, maar pakte voor de pleegjongen juist positief uit. „Ik had daar een veel prettiger leven met een eigen kamertje en meer vrijheid.”

Ook heeft Katsmar goede herinneringen aan de paviljoensleiding, die in zijn ogen „menselijk” handelde. Hoofd Riekele Witteveen was streng maar rechtvaardig. Hij probeerde een zo gezellig mogelijke sfeer voor de jongens te scheppen, Katsmar beleefde zijn tijd daar als een verademing.

Eind jaren 50 veranderde het klimaat in De Glind. De jeugdzorg werd landelijk professioneler opgezet met scholing, strengere eisen en overheidstoezicht. Andere Tijden citeert een rapport dat de vijftien pleeggezinnen beoordeelde: negen waren ongeschikt, één dubieus, één acceptabel en vier goed tot zeer goed.

Witteveen, die als eerste gediplomeerde jeugdwerker in De Glind werkte, zegt in de uitzending over de pleegboeren van weleer: „Of die selectie altijd even goed was geweest, was voor mij weleens de vraag.”


„Het was een hard regime”

„De concrete feiten uit de persoonlijke verhalen van de drie pleegkinderen kenden we niet”, reageert woordvoerder Gerard Besten van de Rudolphstichting op de uitzending van Andere Tijden. „We weten wel dat er zich in het verleden in De Glind zaken hebben voorgedaan die niet goed waren.

Tot in de jaren 50 werd er veel minder gekeken naar de pedagogische kwaliteiten van de pleegouders. Het werd heel wat belangrijker gevonden dat kinderen een dak boven hun hoofd hadden”, aldus Besten.

„Al in de jaren 20 is er in De Glind onderzoek gedaan naar pedagogische misstanden. Het was een hard regime. Kinderen werden benut als goedkope arbeiders. Doordat bij pleegouders de pedagogische deskundigheid ontbrak, ontstond al snel de situatie dat een kind dat niet wilde werken, werd gestraft.”

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer