In de klassieke pianowereld is improviseren ongewoon. Toch is het belangrijk dit wél te doen, zegt Lennart Morée. „Het mooie is dat je er een betere band met je instrument door kunt opbouwen.” Tien stellingen voor een klanktovenaar uit Piershil.
Zijn mastereindexamen aan het Rotterdams conservatorium werd twee weken geleden bekroond met een 10. Opvallend: Lennart Morée speelde drie eigen composities, geheel in de stijl van de Franse componist Claude Debussy: ”Le temple oriental de la montagne”, ”La danse des oiseaux” en ”Jeux d’eau”.
1. Muziek maken is voor mij net zo belangrijk als eten en drinken en slapen.
„Als deze stelling betekent: muziek maken is onmisbaar, dan ben ik het daar volmondig mee eens. Ik ben sinds m’n zesde jaar bezig met muziek, het is niet meer weg te denken uit mijn leven. Maar de stelling kan ook impliceren dat muziek iets triviaals is. Dat vind ik dus helemaal níét zo. Muziek is eerder iets ongewoons, ze kan grenzen aan het mystieke of religieuze. Ik had dat met de Beethovensonate die ik op mijn eindexamen speelde: je vereenzelvigt je zó volledig met de muziek dat de wereld om je heen wegvalt.
Mahler zei: Muziek biedt toegang tot een andere wereld waarin de dingen niet langer gescheiden zijn door tijd en ruimte.”
2. Ik heb heel veel geleerd van…
„...mijn docent piano aan het conservatorium, Stéphane de May. Ik heb in totaal, inclusief de juniorenklas en de vooropleiding, zeven jaar les van hem gehad. Hij is heel betrokken. Ik heb me altijd gesteund gevoeld door hem in alles wat ik deed. Je maakt met hem een muzikale ontwikkeling door. Mijn conservatoriumopleiding heb ik ervaren als een muzikale ontdekkingsreis naar het hart van mijn instrument. Je bent als pianist een soort klankkunstenaar, daarin heeft De May mij altijd uitgedaagd. De pianoklank is heel veelkleurig: de piano is een soort kameleon, met ongelooflijk veel kleuren. Het is aan de pianist die kleuren eruit te toveren.”
3. Het winnen van een concours is een must voor een professioneel musicus.
„Het is alweer een tijdje geleden dat ik aan concoursen heb meegedaan. Maar die stelling vind ik echt ónzin. Het lot van een musicus hangt toch niet af van de concoursen die hij heeft gewonnen? Kijk, het winnen van een concours zegt wel iets over de kwaliteit van de musicus. Maar de kwaliteit van een musicus hangt er niet van af. ’t Is maar wat je ambitie is. Ik kan me wel voorstellen dat het winnen van een concours je carrière een impuls geeft. Zelf voel ik die competitiedrang niet. Ik heb ook niet de ambitie om concertpianist te worden. Je legt jezelf dan een enorme prestatiedruk op. Voor mij geldt dat zo’n druk dodelijk is voor je creativiteit en speelplezier. Liever heb ik een rol op de achtergrond met veel vrijheid dan een rol op de voorgrond en geleefd worden.”
4. Ik heb liever Claude Debussy (1865-1918) dan L. van Beethoven (1770-1827).
„Dat is een leuke combinatie, al lijkt ze op het eerste gezicht niet logisch. Toch hebben ze iets gemeenschappelijks. Beiden begeven zich in het spanningsveld van traditie en vernieuwing. Beethoven stond enerzijds in de traditie van de klassieke periode, anderzijds van de romantiek. Dat spanningsveld kent Debussy ook, maar dan in een heel andere tijd. Hij stond in de traditie van zijn romantische voorgangers, en tegelijk met één been in de twintigste eeuw. Maar als je me voor de keus stelt, is het zonder twijfel Debussy. Mijn afstudeeronderzoek ging over zijn stijl, met als doel om in die stijl te improviseren. Wat mij aanspreekt, zijn de kleur, de harmonie, de gelaagdheid van zijn muziek, eigenlijk het hele palet van stijlkenmerken.
Waarom niet Beethoven? Ik heb altijd een bepaalde Beethovenscepsis. Zo ben ik allergisch voor dat romantische effectbejag, met grote orkesten en heroïsche muziek. Maar met een aantal latere werken van Beethoven heb ik weer wel wat. Bijvoorbeeld met de sonate opus 110, die ik op mijn eindexamen heb gespeeld. Je gaat in dat werk door een soort achtbaan van emoties. Het gaat van fuga’s over in aria’s en recitatieven, echt heel bijzonder.”
5. Improviseren is een ambacht dat iedereen kan leren.
„Dat weet ik niet, daar heb ik geen onderzoek naar gedaan. Ik denk dat improviseren vooral iets is dat je veel moet doen: experimenteren met harmonie, met kleuren, met vormen. Ik zou willen stellen: improviseren is iets wat iedere musicus zou moeten doen. Dat klinkt vanzelfsprekend, maar dat is het niet. Op de klassieke afdeling van het conservatorium hou je je vooral bezig met het reproduceren van muziek, je richt je op het uitvoeren. De vaardigheden componeren en improviseren worden onderschat. Maar improviseren opent zeeën van vrijheid.
Het mooie ervan is dat je een betere band met je instrument kunt creëren, omdat je de mogelijkheden van je instrument kunt verkennen. Wil je écht een componist begrijpen, dan moet je ook kunnen improviseren in die stijl. Dan ga je aan de andere kant van de bladmuziek staan en probeer je in de huid van de componist te kruipen. In de barok, de klassieke periode, de romantiek: het was normaal dat een musicus én componist én uitvoerder én improvisator was. Die drie-eenheid zie je terug bij Bach en bij Liszt.”
6. Als ik een cd opneem, doe ik dat het liefst zonder knippen en plakken.
„Mijn debuutalbum piano komt uit in de loop van volgend jaar. Er komen transcripties van klassiek werk op en composities in verschillende stijlen. Dat knippen en plakken moet je me daarna maar vragen. Maar ik ken professionele musici die honderd keer in een stuk van een kwartier knippen. Volgens mij moet je dat niet doen. Je creëert een spanningsboog van de eerste tot de laatste noot, en die moet je niet gaan onderbreken. Dan haal je de kracht uit de muziek.”
7. Populair of klassiek: voor mij geen tegenstelling, het gaat om de kwaliteit.
„Vanuit de klassieke wereld gedacht, zeg ik dat die scheiding soms vaag is. Denk aan componisten als Gershwin en Bernstein, die begeven zich bij uitstek op het grensvlak van populair en klassiek. Bovendien kan muziek die vroeger populair was, nu klassiek zijn. Maar uiteindelijk, daar ben ik het mee eens, gaat het om kwaliteit. Kwalitatief goede muziek trekt zich niets aan van grenzen tussen genres, die zijn allemaal kunstmatig. Binnen jazz, wereldmuziek, popmuziek: je hebt overal goede en minder goede muziek. Doorgaans luister ik vooral naar klassieke muziek, variërend van een mis van Duruflé tot een cantate van Bach op zondagmorgen. Het hangt er ook van af wat je van muziek verwacht. Soms heeft ze een de rol op de achtergrond. Op een feestje zet je geen mis van Duruflé op.”
8. Muziek maken is een prachtig vak, maar financieel is het niet zo aantrekkelijk.
„Dat kan ik niet tegenspreken. Ik zag laatst wat cijfers over de kunstsector, dan zie je dat de toekomst voor de meeste kunstenaars en musici niet rooskleurig is. Overigens wordt vaak naar de overheid gewezen, maar wat mij betreft moet een kunstenaar zelf z’n broek ophouden, althans: zo veel mogelijk.
De vraag of je je brood in de muziek kunt verdienen, heeft vaak door m’n hoofd gespookt: is er toekomstperspectief voor waar ik mee bezig ben? Wat is het nut, wat kan ik hier uiteindelijk mee? Maar ik heb geen spijt van mijn opleiding gehad! Misschien leidt ze niet tot financieel geluk, maar minstens zo belangrijk is emotioneel geluk.”
9. Met mijn geschiedenisstudie in Rotterdam beoog ik…
„...mij breder te oriënteren dan alleen op de muziekwereld. Buiten dat muziek misschien financieel minder aantrekkelijk is, zou ik ook niet dag in dag uit met muziek bezig willen zijn. Doordat ik geschiedenis ben gaan studeren, ga je muziek ook weer anders waarderen. Ik ben nog helemaal niet zo met de toekomst bezig. Ik geniet gewoon van het moment. Mijn muzikale bezigheden variëren van solo-optredens tot het begeleiden van solisten en het spelen van zondagse vieringen. Veel activiteiten gebeuren op aanvraag.”
10. Ik vind concerteren op zondag prima, als ik ook maar naar de kerk kan.
„Beide hoeven elkaar niet uit te sluiten. Ik lever muzikale bijdragen aan diensten, op orgel, op piano, in allerlei gemeenten. Op dat gebied ben ik een omnivoor, het is ook een stuk broodwinning. In sommige diensten is wat betreft muziek een hoofdrol voor het orgel weggelegd, maar er zijn net zo goed diensten waarin een praiseband optreedt. Dat moeten gemeenten voor zichzelf weten, ieders beleving is daarbij anders. Voor mij staat bovenaan dat goede muziek in de eredienst van grote waarde is. Als ik een dienst in de dorpskerk van Nieuw-Beijerland begeleid, speel ik het liefst ook nog een stuk literatuur.”
In Staccato reageren muzikanten op tien stellingen. Volgende alevering 24 november.
===
Levensloop
Lennart Morée (1988) is vanaf zesjarige leeftijd actief bezig met muziek. Zijn eerste lessen krijgt hij van André Keijzer. Daarna ontvangt hij les van onder anderen Mila Baslawskaja, Bernard Winsemius en Jan Bonefaas. Tevens volgt hij masterclasses bij Willem Tanke en Jean Bernard Pommier.
Al op jonge leeftijd neemt hij deel aan diverse concoursen, waar hij verschillende prijzen wint. Zo wint hij de hoofdprijs op het jeugdsolistenconcours in Melissant in de jaren 2004, 2005 en 2006. Verder valt hij in de prijzen bij andere orgelconcoursen, zoals in Elburg (2002). Hij treedt op tijdens concerten in de Rotterdamse Doelen.
Morée studeert piano aan het Rotterdams conservatorium bij Stéphane de May. Daarbij legt hij een bijzondere belangstelling aan de dag voor improviseren en componeren. Zo studeert hij af met een onderzoek naar de stijl van Debussy, met als resultaat een aantal composities in de stijl van Debussy. Morées eindrecital wordt beoordeeld met een 10 en cum laude. Aan zijn onderzoek wordt een 9,5 toegekend. Op dit moment studeert Morée geschiedenis aan de Erasmus Universiteit in Rotterdam. Hij is repetitor bij verschillende koren. Daarnaast geeft hij solo-optredens en begeleidt solisten, zoals onlangs de Belgische cellist Luc Tooten op een festival in het Zwitserse Grimentz.