China houdt van Afrika. Maar houdt Afrika ook van China?
Even buiten de Ethiopische hoofdstad Addis Abeba ligt een fonkelnieuw ziekenhuis. Een mooi wit gebouw, bedekt met lichtblauw schuin dak. Boven de ingang staat de naam van het hospitaal. In het Engels, maar wacht eens: ook in het Chinees. Vreemd, zo midden in Ethiopië? Op het eerste gezicht wel, maar toch is het feitelijk niet vreemder dan de Chinese tekens onder op een speelgoedautootje of op de nieuwe haardroger. Made in China.
Voor dit ziekenhuis geldt hetzelfde. Het is een cadeautje van een slordige 24 miljoen euro van de Aziatische grootmacht aan Ethiopië. Dat jubelt ook de naam: het Tirunesh-Beijing Hospital. Tirunesh Dibaba is een Ethiopische atlete die bij de Olympische Spelen in 2008 in Peking tweemaal de een gouden plak won. Het kan geen patiënt van dit ziekenhuis ontgaan hoe nauw China en Ethiopië verbonden zijn.
Bij de opening van het ziekenhuis, november vorig jaar, werden daar dan ook mooie woorden over gesproken. „De naam van het ziekenhuis onderstreept de diepe vriendschap tussen de regeringen en de inwoners van China en Ethiopië”, sprak de Chinese staatssecretaris van Handel, Jiang Yaoping. Een vertegenwoordiger van de Ethiopische regering putte zich in al even warme bewoordingen uit over de betrekkingen. Muziek!
Kritiek
Dat China en Ethiopië een bloeiende romance kennen, kan geen bezoeker van het Oost-Afrikaanse land ontgaan. Bij de talloze bouwputten in Addis Abeba lopen Chinese opzieners. Aan de wegen werken Chinese aannemers. Het is vol China om de Ethiopiërs heen.
China investeert veel in Ethiopië, maar deze taferelen zijn ook in menig ander Afrikaanse land waar te nemen. China houdt van Afrika. Chinese regeringsfunctionarissen vliegen zo vaak naar het continent, dat critici wel van een ”frequent flyer-diplomatie” spreken. En de eerste reis van de Chinese minister van Buitenlandse Zaken gaat ieder jaar steevast naar Afrika.
Het resultaat van China’s rol is op het continent overal te zien, al was het maar in de duizenden kilometers asfalt die zijn aangelegd. „Leve de Chinezen”, mompelen Afrikanen nog wel eens wanneer ze over een mooi stuk weg rijden. Als het gas er dan flink op gaat, denkt een bijrijder nog wel eens iets anders.
Bijrijders zijn echter niet de enigen die niet altijd staan te jubelen bij de activiteiten van China op het Afrikaanse continent. China zou een neokoloniaal monster zijn, dat onder het mom van handel met een glimlach alle grondstoffen van Afrika opsnoept. Bovendien houdt het land dubieuze regimes als in Zimbabwe en Sudan de hand boven het hoofd. China is enkel geïnteresseerd in handel en niet in mensenrechten, klinkt het verwijt.
En voor werkgelegenheid in Afrika zorgt China al evenmin. Vergeet het maar. Chinese concerns importeren massaal werknemers uit eigen land. En voor de Afrikanen die wel werk vinden bij Chinese bedrijven in Afrika, is dat bepaald geen pretje. Ze worden onderbetaald en uitgebuit.
Potentie
De investeringen van China in Afrika zijn sinds de millenniumwisseling dramatisch toegenomen. Tussen 2000 en 2008 was er sprake van een verzevenvoudiging van het handelsvolume. En die groei gaat maar door.
Dat kan tot schrikreacties in het Westen leiden, maar voor een juist beeld is het goed om een aantal feiten op een rij te hebben. Zo is de handelsrelatie tussen Afrika en China er nog altijd een van vele, zoals tussen Afrika en de Verenigde Staten, Europa en Japan. Bovendien is China geen nieuwkomer in Afrika, zoals vaak wordt gedacht. De relaties gaan zelfs eeuwen terug en zijn al sinds de jaren vijftig van de vorig eeuw geïntensiveerd.
De Amerikaanse Chinadeskundige prof. Deborah Brautigam wordt niet moe dergelijke feiten onder de aandacht te brengen. Ze volgt de ontwikkelingen in China en Afrika al meer dan dertig jaar op de voet en publiceerde er een veelbesproken boek over: ”The Dragon’s Gift: the Real Story of China in Africa”. Ze was onlangs te gast bij het Afrika Studie Centrum in Leiden, waar ze voor een volle zaal enthousiast een reeks vooroordelen over China in Afrika fileerde.
Verwacht van Brautigam geen somber verhaal over Chinese uitbuiting en neokoloniale praktijken in Afrika. Sterker nog: het Westen zou volgens haar van China kunnen leren als het gaat om effectieve ontwikkeling van Afrika.
Natuurlijk, ze kent de makke van de Aziaten in Afrika. Chinezen hebben weinig oog voor het milieu, zijn bereid tot het betalen van smeergelden, hanteren lage lonen en gaan met discutabele regimes in zee. En het is waar: er komt vaak weinig terecht van het onderhoud van de door China geschonken wegen en machines.
Per saldo is Brautigam echter positief. Ze benadrukt dat China Afrika ziet als een continent met enorme potentie. Daarin ligt volgens haar de kracht van het Chinese beleid. „China wordt niet voor niets in vrijwel alle Afrikaanse landen met open armen ontvangen. Afrika is voor China een volwaardige partner op het gebied van politiek en handel, en niet primair een hulpbehoevend continent. Ik vind dat het Westen van die houding kan leren.”
Grondstoffen
De fout van het westerse Afrikabeleid is volgens Brautigam geweest dat het de stroom ontwikkelingsgelden „systematisch” loskoppelde van investeringen, het creëren van banen en opzetten van bedrijven. China doet dat nu juist wel. „Het land helpt Afrika zijn natuurlijke rijkommen om te zetten in ontwikkeling. China handelt niet uit medelijden met Afrika en wil ook niet zomaar hulp bieden. Het gaat om wederzijds profijt.”
Dat profijt ligt voor China deels in grondstoffen zoals olie en gas, maar zeker niet alleen daar, aldus de hoogleraar. China heeft volgens haar allereerst politieke belangen in Afrika. De Aziatische grootmacht zoekt bondgenoten in verbanden zoals de Verenigde Naties. Afrika heeft 54 landen, die allemaal een stem hebben bij de VN. China probeert zo onder meer te voorkomen dat Taiwan diplomatieke erkenning krijgt en dat Tibet onafhankelijk wordt.
Dit politieke spel in Afrika begon feitelijk al in de jaren vijftig, met de onafhankelijkheid van de eerste Afrikaanse landen. Zowel China als Taiwan wilde erkend worden als het ”ware China” en zocht naar bondgenoten. China had midden jaren zeventig daardoor meer hulpprogramma’s in Afrikaanse landen lopen dan de Verenigde Staten. China gaf politieke en militaire steun aan sympathiserende vrijheidsbewegingen, maar liet ook zichtbare sporen achter, zoals de Tazaraspoorweg tussen Zambia en Tanzania.
Brautigam zegt nog altijd verbaasd te staan over de weloverwogen Afrikapolitiek van China. „In westerse ogen draait het enkel om commercie, maar dat is verre van waar. China trekt vanuit zijn eigen ontwikkeling zorgvuldig lessen, die het vervolgens toepast in zijn betrekkingen met Afrikaanse landen.”
Wat Brautigam uiteindelijk inzichtelijk wil maken is dat de volksrepubliek vanuit een ander raamwerk denkt dan het Westen. „China is een ontwikkelingsland, waar de Communistische Partij aan de touwtjes trekt”, stelt ze. „Dat is de context waar je rekening mee moet houden. Daarbij geldt dat China enorm snel verandert.” De pointe van haar verhaal is: China doet het anders, maar niet per se slechter. Integendeel.
Angst
Daar is echter nog niet iedereen van overtuigd. Ook op het continent zelf klinkt in toenemende mate kritiek op de rol van de Chinezen. De aanwezigheid van de Chinezen blijkt namelijk niet altijd leuk uit te pakken. Zo gingen in Nigeria de afgelopen jaren honderden textielfabriekjes over de kop. Ze konden niet meer concurreren met de goedkope Chinese importproducten. En in Zambia kunnen veel kippenboeren het hoofd nauwelijks meer boven water houden omdat Chinese handelaren veel goedkopere kippen op de markt brengen.
De tienduizenden Chinese handelaren die het continent overspoelen, jagen de Afrikanen in toenemende mate angst aan. Een voormalig topman van de Afrikaanse Ontwikkelingsbank, Sanou Mbaye, verzuchtte onlangs dat er in de afgelopen tien jaar meer Chinezen naar Afrika zijn gekomen dan Europeanen in de afgelopen 400 jaar. Dat is wellicht overdreven, maar tekent het gevoelen van veel Afrikanen. Wat betekent de komst van zo veel Chinezen voor de toekomst van de Afrikaanse jongeren, om maar iets te noemen?
Een ander punt is de spraakmakende non-interventiepolitiek van China: het principe om zich nooit te bemoeien met interne aangelegenheden van andere landen. Critici hebben daar vragen bij, omdat het dictators aan de macht zou houden. In Afrika is men er vaak blij mee, omdat er nu eens geen opgeheven vingertje met de handelsverdragen meekomt.
Toch lopen Afrikaanse landen in toenemende mate ook tegen de schaduwkanten van de Chinese non-interventiepolitiek aan. Zo was China lange tijd een trouwe bondgenoot van de door het Internationaal Strafhof gezochte Sudanese president Omar al-Bashir. Het liet Bashir niet vallen, ook niet in het conflict met Darfur en het opstandige zuiden. Nu Zuid-Sudan een onafhankelijk land is geworden, doet China echter even vrolijk zaken met Bashirs verklaarde vijand. De olie zit namelijk daar.
Interessant is overigens de ontwikkeling die China lijkt te maken in de striktheid van zijn non-interventiepolitiek. Volgens prof. Brautigam schuift China daarin op, en wordt het zelfs steeds meer een behulpzame partner van het Westen. China overtuigde Sudan in 2007 er bijvoorbeeld van een VN-vredesmacht te accepteren. Brautigam noemt dit een grote verandering in het Chinese buitenlandbeleid. Strikte non-interventie is nauwelijks mogelijk als er nauwe handelsrelaties bestaan, en dat beseft ook China.
Het is intussen te hopen dat de Ethiopiërs een tijdje kunnen genieten van het nieuwe Tirunesh-Beijing Hospital. In de hoofdstad van Angola, Luanda, bouwde China in 2006 ook een ziekenhuis. Binnen een paar maanden kwamen echter de scheuren in de muren en in 2010 moest het zelfs de deuren sluiten voor reparaties. Zo kan het ook gaan in de romance tussen China en Afrika. Maar een totale breuk? Daarvoor hebben beide partners vooralsnog te veel profijt van elkaar.