Verslag RD-symposium ”Onbekende psalmen” in Amersfoort
AMERSFOORT – „Het probleem van de onbekende psalmen moet grondig aangepakt worden, anders vrees ik dat we tegen dit weerbarstige feit aan zullen blijven lopen. Alle psalmen zijn het waard gezongen te worden.”
Dat stelde ds. C. Hogchem zaterdagmiddag tijdens het symposium van het Reformatorisch Dagblad over de onbekende psalmen in de Joriskerk in Amersfoort.
Terwijl in de binnenstad van Amersfoort een smartlappenfestival wordt gehouden, staan in de eeuwenoude kerk twaalf onbekende psalmen op het programma. Geregeld vermengt de muziek vanbuiten zich met de klanken van het psalmgezang binnen. Maar dat stoort niemand.
De ruim 450 zanglustigen ervaren deze middag hoe het is om onder begeleiding van deskundige organisten de zogenoemde onbekende psalmen te zingen. De reacties zijn alom positief. Hoezo onbekende psalmen? Deze middag lijkt er geen probleem te zijn. Psalm 148, de eerste van de twaalf psalmen, wordt direct met vaart en verve gezongen. Dat zet de toon: Psalm 10, Psalm 41, Psalm 7: het gaat allemaal vrijwel vlekkeloos. De isometrische zang vult de oude Joris tot in de uiterste hoeken.
„Om te ervaren of het zingen van het oorspronkelijke ritme een deel van het probleem oplost”, worden drie psalmen ritmisch gezongen, aldus de toelichting in het programmaboekje. Voor de bezoekers is het geen probleem: Psalm 53, Psalm 55, Psalm 88, ze worden net zo goed zonder problemen gezongen. Eén psalm –Psalm 13– klinkt in z’n geheel. „Om tegemoet te komen aan Calvijns ideaal van het zingen van complete psalmen”, aldus de organisatoren.
De organisten Dick Sanderman, Marco den Toom en Rien Donkersloot zorgen ervoor dat het Naberorgel naadloos aansluit bij de zang. Ieder op hun eigen wijze: klassiek, romantisch, wat moderner. De samenzang wordt steeds fors ondersteund. Bewust, zeggen Sanderman en Donkersloot na afloop. „Met zo veel mensen in de kerk en bij onbekende psalmen moet je duidelijk sturing geven. Dat is belangrijker dan het inspelen op de tekst.”
Inspelen op de tekst is er trouwens wel degelijk. Donkersloot laat in zijn begeleiding van Psalm 94 –een wraakpsalm– met wrange harmonieën horen dat hij de tekst als leidraad neemt. En Sanderman gebruikt hartverscheurende akkoorden om Psalm 137:5 –het verpletteren van de kinderen aan de rotsen– uit te beelden.
De samenzang wordt afgewisseld door drie minireferaten. Ds. L. W. van der Meij (christelijk gereformeerd predikant in Driebergen) spreekt over het zingen van de wraakpsalmen. Dirk Jan Versluis (voorzitter van de Vereniging Organisten Gereformeerde Gemeenten) belicht de rol van de organist. Ds. C. Hogchem (predikant van de gereformeerde gemeente in Genemuiden) beantwoordt de vraag wat gezin, school en kerk kunnen doen om de onbekende psalmen te promoten.
Volgens ds. Hogchem moeten we „met z’n allen aan het werk” om het probleem uit de wereld te helpen. Want „kerkbreed is er nog lang geen sprake van een doorbraak.” Aan de psalmen „kan het natuurlijk niet liggen, want die zijn Gods Woord. Alle psalmen zijn het waard om gezongen te worden.”
De predikant doet een voorstel voor een „breed gedragen” initiatief dat „gedurende langere tijd onder de aandacht wordt gebracht” en dat „duidelijk gestructureerd” is. „Laten we, om versnippering te voorkomen, met z’n allen in dezelfde periode dezelfde psalmmelodieën gaan oefenen.” We moeten „niet de illusie” hebben dat zoiets snel gaat. „Traagheid heeft daarbij de voorkeur. De melodieën moeten bezinken en rijpen. Daar moet je de tijd voor nemen. Ik denk aan vijf à zes melodieën per jaar.”
Maar wie gaat zeggen welke psalm er aan de beurt is? Volgens ds. Hogchem moet een „kerkoverkoepelend orgaan” de „maat aangeven.” Hij wijst daarbij naar de muziekredactie van deze krant, „die inmiddels van de hoed en de rand weet” en via de krant veel kerkelijke geledingen bereikt.
Dan kan „het leerproces beginnen”, aldus de predikant. In het gezin („Cd aan terwijl moeder staat te strijken, psalmboek open”), op de basisscholen, „maar ook in het middelbaar onderwijs en op een hogeschool als de Driestar.” En predikanten weten dat als Psalm 7 geweest is Psalm 11 en 12 aan de beurt zijn. „Die kunnen ze met een verstandige regelmaat, aansluitend bij de preek, op zondag opgeven.”
Het probleem moet grondig aangepakt worden, „anders vrees ik dat we tegen dit weerbarstige feit aan zullen blijven lopen. Het zou toch wat wezen als er binnen het tijdsbestek van een aantal jaren geen onbekende melodieën meer zouden zijn. Dat we Psalm 12 vers 3 en 4 net zo makkelijk kunnen zingen als Psalm 43 vers 3 en 4.”
Ds. Van der Meij stelt in zijn betoog dat ieder die God bemint de psalmen liefkrijgt. „Allemaal komen ze van Hemzelf. Jezus heeft ze ook alle meegezongen, van jongs af aan. Alleen daarom al zingt de christelijke gemeente ze nog steeds, vanuit de navolging.”
De predikant bekritiseert het woord ”wraakpsalmen”. „Alsof een stuurse psalmdichter als een Jona vraagt om het oordeel over de vijand. Het gaat in deze psalmen om veel meer dan alleen de roep om wraak. Soms eindigt zo’n psalm zelfs in een loflied.” Hij stelt daarom voor de term wraakpsalmen af te schaffen.
Alle eeuwen door hebben mensen moeite gehad met dergelijke psalmen. Als voorbeeld noemt de predikant Psalm 7, waar de dichter spreekt over God Die de wapens heeft aangegrepen om de vijand teniet te doen. „Zit de gemeente daar nu op te wachten? Hebben we dat van Jezus geleerd, Die voor Zijn moordenaars bad en ons oproept onze vijanden lief te hebben?”
Toch, aldus de predikant, al kent een christen „Gods barmhartigheid die roemt tegen een welverdiend oordeel”, hij zal ook weten van Gods rechtvaardigheid. „Die zou hemzelf ook moeten treffen.”
In de zogenaamde wraakpsalmen beroept de dichter zich op zijn Koning. „De eer van God is in het geding als de dichter tevergeefs wacht op hulp. Aan de boosheid van de goddeloze moet een einde komen.” Rechtvaardigheid is volgens hem in de Bijbel het fundament waar alles op rust. „De psalmdichter schreeuwt in zijn nood tot God als zijn Schuilplaats. Dan is Gods wraak het herstel van het geschonden recht”, zo citeert hij prof. H. G. L. Peels, die een dissertatie schreef over de wraak van God in het Oude Testament.
God neemt „ten langen leste de wapens op tot heil van Zijn christelijke kerk”, aldus ds. Van der Meij. „Hij is Koning én Rechter. God kiest voor het recht. Zelfs zó, dat Hij Zijn eigen Zoon niet gespaard heeft, eer Hij de zonden ongestraft liet blijven. Wie verbaast zich daar nog over?”
Dirk Jan Versluis, voorzitter van de organistenvereniging VOGG, stelt dat de onbekende melodieën bij de kerkmensen emotioneel een stuk onzekerheid geven. „Je voelt je minder veilig, waardoor je bijvoorbeeld minder hard mee gaat zingen. Een kerkorganist moet dan zo veel mogelijk veiligheid bieden. Wees duidelijk in de voorspelen, begeleid directief en duidelijk, liever te hard dan te zacht. Zorg dat je als organist de melodieën zelf goed kent, zodat je erop kunt vertrouwen dat je de gemeente goed bij de hand kunt nemen. Zorg voor duidelijke zettingen, blijf tegelijk goed op de tekst spelen. En zorg voor muzikaal en aanstekelijk orgelspel.”
RD-muziekredacteur Jaco van der Knijff wijst in zijn toelichting op de ingezonden brief onlangs in De Saambinder van een anonieme jonge leerkracht die elke dag met de klas psalmen zingt, van Psalm 1 tot en met het Eigen Geschrift Davids. Ook de psalmen met de zogenaamde lastige melodieën maakten de kinderen zich in no time eigen. Hét bewijs dat het probleem van de onbekende psalmen wel degelijk op te lossen is, concludeerde de briefschrijver. Van der Knijff: „Het doel van vanmiddag ligt in de lijn van die meester of juf: gewoon zingen die onbekende psalmen, gewoon oefenen die moeilijke melodieën. ”Übung macht den Meister”, zeggen onze oosterburen. Psalmzangoefening baart psalmzangkunst. En als we dan tegelijkertijd ervaren dat achter veel van die onbekende psalmen juweeltjes van teksten schuilgaan, zijn we vanmiddag dubbel verrijkt.”