Ds. Meeuse wil zuivere vertolking van Bijbelse psalmen bieden
Een psalmberijming maken die zo zuiver mogelijk vertolkt wat er in de Bijbelse psalmen te vinden is – dat wilde ds. C. J. Meeuse. „Mijns inziens staat of valt daarmee de waarde van een psalmberijming.” Na 35 jaar arbeid verschijnt de psalmbundel deze maand.
Het begon 35 jaar geleden met een poging om de psalmberijming van Marnix van Sint Aldegonde voor deze tijd toegankelijk te maken. „Toen ik die berijming in bezit kreeg, sprak de zeggingskracht ervan me bijzonder aan”, aldus ds. Meeuse, predikant van de gereformeerde gemeente in Goes. „Als het gaat om psalmberijmingen in onze traditie, ben ik aan die van Marnix het meest verknocht.”
Deze berijming –waarvan de eerste versie in 1580 verscheen en de laatste in 1617– is volgens de predikant „kunstiger” dan die van Petrus Datheen uit 1566, destijds in gebruik bij de Gereformeerde Kerk. „Het was ook een geestelijk rijke berijming, uit de grondtaal.” Toch moest ds. Meeuse het idee van herdichting loslaten. „Woordgebruik en stijl zijn in onbruik geraakt en voor de meeste mensen onbegrijpelijk geworden. De taalkloof is zeker zo groot als bij de berijming van Datheen, zo niet groter. Denk alleen al aan het gebruik van het woord ”du” als aanspraak voor God!”
Geen herdichting dus. Wel maakte de Goese predikant zo veel mogelijk gebruik van Marnix’ psalmen, en regelmatig ook van diens rijmschema. Maar hij benadrukt dat hij de berijming bewust niet op Marnix’ naam heeft gezet, om diens eigenheid te respecteren. „Ik wil de verantwoordelijkheid voor alle spreekwijzen dragen.”
In zijn psalmberijming (uitgegeven bij Ripe Publishing) voegt ds. Meeuse na de 150 psalmen, naar voorbeeld van Marnix, zeven gezangen toe: eerst de Tien Geboden en de lofzangen van Maria, Zacharias en Simeon, op de gebruikelijke melodieën. Dan volgen de ”Lofzang van de engelen” (op de melodie van Psalm 105), het ”Gebed des Heeren” (op de melodie van Psalm 23) en ”De twaalf artikelen” (eveneens op de melodie van Psalm 23).
Marnix had in zijn latere edities ook een heel aantal oudtestamentische lofzangen opgenomen. Daarmee is ds. Meeuse momenteel bezig. De lofzang van Hanna (1 Sam. 2), op de melodie van de lofzang van Maria, rondde hij onlangs af. Hij hoopt de lofzangen nog eens afzonderlijk uit te geven.
De predikant is zelf vertrouwd met de psalmen in de berijming van 1773: hij zingt eruit, leeft erbij, citeert ze in zijn preken, wil ze zelf niet kwijt en wil ze ook niemand afpakken. „Laat niemand denken dat hier een poging gedaan wordt om iemand zijn geliefde psalmverzen te ontnemen.” Waarom dan toch deze nieuwe berijming? „Ze is ontstaan uit liefde tot de Bijbelse psalmen en uit een begeerte zo zuiver mogelijk te vertolken welke boodschap daarin te vinden is.”
Daarin schuilt dan toch de kritiek op de berijming van 1773. Als voorbeeld noemt ds. Meeuse de kwestie ”Heer”. In 1773 is afgesproken bij voorkeur niet ”Heere” of ”HEERE” te gebruiken, maar ”Heer”. Vandaar dat in Psalm 25:2 ”Heer, ai maak mij Uwe wegen” staat, in plaats van ”Heere, maak mij Uwe wegen”. Door nu zelf alleen gebruik te maken van ”HEERE” en ”Heere” neemt ds. Meeuse bewust afstand van dit gebruik in de berijming van 1773.
Verder sluit hij zich qua melodie en strofeaantal aan bij de indeling die Datheen, Marnix en ook 1773 overnamen van het psalmboek van Genève. „Het zou verwarring veroorzaken als ik daarvan af zou wijken, zoals de nieuwe berijming van 1967 wél gedaan heeft.”
Hoe beknottend werkt zo’n van tevoren vaststaand stramien voor een dichter die de boodschap van de psalmen „zo zuiver mogelijk” wil vertolken? Ds. Meeuse: „Dat bepaalde vormen je beknotten, kan juist positief zijn. De vormen dwingen je te worstelen met de taal, om binnen de beperkte mogelijkheden de boodschap te formuleren. Krijg of neem je de ruimte, dan heb je eerder de neiging om er een eigen richting mee in te slaan. Ik vond daarom zo’n beknotting niet erg. Graag heb ik bij het dichten willen dienen en niet willen heersen, tot op het terrein van de vormen toe.”
Van de predikanten die aan de berijming van 1773 werkten is bekend dat ze vooral met de tekst bezig waren, en niet met de (ritmische) melodie. Vandaar dat een aantal van deze psalmen ritmisch niet goed loopt. Hoe is ds. Meeuse, die zijn psalmen ritmisch noteert, daarmee omgegaan? „Bij het dichten heb ik voortdurend de melodie in gedachten gehad. We zongen in het gezin elke berijming altijd als die gereed was. Ik wilde graag dat de tekst goed bij de melodie paste. Wel hebben mijn begeleiders soms toch nog een correctie voorgesteld om de klemtoon zo te krijgen dat deze nog beter bij de melodie paste; meestal gaf ik daaraan gehoor. De berijming wordt immers gegeven om gezongen te worden.”
Ds. Meeuse benadrukte al eerder dat hij met zijn psalmberijming op geen enkele manier onrust wil zaaien. „Laat mijn berijming maar naast die van 1773 staan.” Zijn bundel is dan ook in de eerste plaats bedoeld voor gebruik in de gezinnen, op de zangverenigingen en tijdens psalmzangavonden. Want zijn zorg is dat de psalmen verdrongen worden door anderen liederen, zeker „als die doordrenkt zijn van remonstrantisme.” Goede geestelijke liederen zijn volgens de predikant weliswaar waardevol –„laat die gezongen worden”–, maar aan de psalmen moet de eerste plaats gegeven worden. „Want dan zingen we wat God ons in de mond legt en in het hart.” Vandaar de hoop die hij uitspreekt ten aanzien van deze psalmberijming: „Dat ze allereerst dienen zal om het zingen van de psalmen weer tot een goede gewoonte te maken.”
Herleving van Marnix
Hoewel ds. C. J. Meeuse in zijn Verantwoording onomwonden zegt dat het niet goed is om te spreken van een herdichting van Marnix’ psalmberijming –„ik moet volstaan met te vermelden dat ik zijn berijming zoveel mogelijk gebruikte”– kunnen we spreken van een herleving van Marnix. Waarom zullen we het goede van hem niet herwaarderen?
De onberijmde tekst is door de Heilige Geest geïnspireerd. Berijmen is een menselijk werk en daarom feilbaar. De onlangs overleden drs. A. Ros heeft dat in zijn uitnemend werk ”Davids soete lier” laten zien. Dat maakt ons voorzichtig. Met grote waardering kunnen wij nu kennisnemen van wat het levenswerk van ds. Meeuse kan worden genoemd, nu zijn berijming van psalmen en een aantal gezangen beschikbaar is. Een korte impressie.
Het is terecht dat ds. Meeuse ”HEERE” gebruikt in plaats van ”HEER”, zoals in de berijming van 1773 steevast gebeurt. Verdwenen zijn de slotregels van de berijming van 1773 wat betreft de Psalmen 33 en 130, en dat op grond van de Bijbeltekst. Zo is er meer goeds op te merken.
Jammer dat de predikant meer dan eens ”schreien” gebruikt, in plaats van ”huilen” of eventueel ”wenen”. Dit geldt voor meer toch verouderde woorden. Helaas komt het woord ”lot” toch nog voor, ook al rijmt het zo goed op ”God”. Een uitglijder is in Psalm 29 te constateren, waar we zouden moeten zingen: „Doet een knieval voor de HEERE”, in plaats van: „Kniel eerbiedig voor de HEERE”.
Vrijwel iedereen is ervan overtuigd dat Psalm 22 Messiaans is in te vullen. Ds. Meeuse gebruikt in een aantal verzen een hoofdletter om naar Christus te verwijzen, in andere niet. Moeten we hier niet consistent te werk gaan? Het is toch voluit een psalm van David, al zingen we meteen over Davids Zoon?! Dit geldt meer psalmen.
Kort gezegd: heel veel waardering. Maar anderen moeten er met hem nog eens doorheen gaan voor de nodige verbeteringen, zodat we samen zijn mooie berijming metterdaad kunnen zingen.
Ds. J. Van Amstel, Ede
Immense prestatie
Ds. C. J. Meeuse heeft met deze berijming een immense prestatie geleverd. Een psalmbundel schrijven voor vandaag op basis van een berijming van eeuwen geleden: daarvoor is niet alleen een vaardige pen, maar ook een geweldig stuk doorzettingsvermogen nodig.
Deze dubbele insteek maakt het niet gemakkelijk om deze berijming eerlijk te waarderen. Het maakt nogal wat uit of je beoordeelt of deze berijming een geslaagde bewerking is van Marnix, of dat je onderzoekt of deze berijming een succesvolle poging is om de psalmen te herdichten voor gezinnen van 2011. Uit de verantwoording die achter in de bundel staat, maak ik op dat het project begonnen is als herdichting van Marnix, maar dat dit idee al snel losgelaten werd. Het doel was een berijming te schrijven voor huiselijk gebruik nu, met intensief gebruik van Marnix en uiteraard de Statenvertaling.
Wie de bundel vanuit dat dubbele perspectief leest, vindt mooie en intense verzen terug. „Ik ben ellendig en in smart;/ nooddruftig smeek ik om ontfermen./ Haast u, vertoef niet, hoor mijn kermen;/ Mijn Hulp en Redder, troost mijn hart.” (Ps. 70:3) Vaak weet Meeuse de juiste snaar te raken. Het ritmisch zingen van deze verzen voelt goed. De accenten vallen mooi op hun plaats.
Een psalmberijming verschijnt niet ieder jaar. Daarom had voor mij de lat nog wel iets hoger mogen liggen. Regelmatig komen er minder geslaagde woorden en formuleringen in de berijming voor, vaak als gevolg van rijmdwang. „Dit zullen velen zien tot leer/ in godsvrees...” (Ps. 40:2) Soms doet het bijna datheniaans aan: „U bent, o God almachtig,/ Mijn Rots, mijn Burcht, zeer krachtig.” (Ps. 71:2) Ook als je uitgaat van Statenbijbelgezinnen, komen er te veel verouderde woorden voor in deze berijming: kwade faam geven (Ps. 41:3); versagen (Ps. 43:5), een boze schaar (Ps. 22:8), wandelen zonder feil (Ps. 104:9).
Misschien zit dit archaïsch taalgebruik wel ingebakken in het concept. Kun je gezinnen van 2011 bedienen en tegelijk als onderlegger een bundel kiezen van ruim vier eeuwen oud? De berijming van Meeuse is een heroïsche en bewonderenswaardige poging daartoe.
Dr. S. D. Post, Gorinchem