„Eed op Allah? Nooit aan beginnen”
Over het eventueel invoeren van een eed op Allah zijn christelijke denkers verdeeld. Dr. H. Post: „Het lijkt mij in de geest van Jezus hiervoor ruimte te scheppen.” G. J. Schutte: „Laten we er nooit aan beginnen.”
Het was rond de presentatie van zijn laatste boek, ”Gelijkheid als nieuwe religie”, dat dr. H. Post de knuppel in het hoenderhok gooide. De Veenendaalse ondernemer, econoom en theoloog, die eerder promoveerde op de vrouwenkwestie in de SGP, voerde bij die gelegenheid een pleidooi voor de introductie van een islamitische eed. Wat nu nog alleen mogelijk is voor militairen, en hier of daar voor gemeenteambtenaren, zou wat hem betreft breder kunnen worden toegepast, bijvoorbeeld ook bij de installatie van nieuwe Kamerleden. ”In de naam van Allah, de barmhartige erbarmer.” Of zoiets.
Posts verrassende conclusie is het resultaat van een grondig denkproces. Als hij nu, enkele maanden na zijn boekpresentatie, zijn argumenten nog eens ordent, komt hij tot een drietal pijlers in zijn denken. „De voornaamste is dat het principe van de neutrale staat het vereist. Kamerleden, Statenleden, raadsleden en rijksambtenaren kunnen momenteel kiezen uit slechts twee opties: ”Zo waarlijk helpe mij God Almachtig”, of: ”Dat verklaar en beloof ik.” Dat betekent dat van alle religieuze groepen alleen christenen het privilege hebben van een eigen, bij hun religie passende eedformule. Dat strijdt met het uitgangspunt van de gelijke behandeling van alle gezindten.”
Posts tweede denkpijler is dat christenen, vanuit hun eigen geloof gedacht, eigenlijk de plicht hebben moslims in deze kwestie ter wille te zijn. „Christenen kunnen als geen ander invoelen hoe belangrijk het voor mensen is om te kunnen zweren bij iemand die voor hen heilig is. Het lijkt mij in de geest van Jezus om datgene wat je zelf graag hebt, ook aan anderen te gunnen. Zeker wanneer invoering van een islamitische eed voor christenen geen verlies betekent. Zij houden wat ze hebben.”
Dat brengt bij de derde steunbeer onder het denken van Post. „Ik ben bang dat, als andere religies geen eigen eedformule krijgen, het er in Nederland uiteindelijk op zal uitdraaien dat er straks nog maar één optie resteert, namelijk de belofte. Het gelijkheidsdenken is bij partijen als D66 en anderen zó sterk dat een exclusieve positie van de christelijke eed nooit stand kan houden. Wanneer alleen de belofte zou overblijven, zou ik dat als christen een grote verarming vinden. Daarom lijkt het mij wijs als christelijke partijen initiatieven nemen waardoor straks ook andersgelovigen hun eigen eed kunnen afleggen.”
Dat met een dergelijke vernieuwing het hek van de dam is en tal van religies, sekten en individuen hun eigen eedformules gaan claimen, gelooft Post niet. „Dat kun je best afgrendelen. Je zou het moeten houden bij de grote, gevestigde religies. Waarschijnlijk kan het bij een stuk of vijf formuleringen blijven. En let wel: het inslaan van deze route is nooit onderzocht. Ik zou zeggen: begin dáár nu eens mee.”
Iemand die daar helemaal níét aan wil beginnen, is het oud-GPV-Kamerlid Schutte. „Ik voel daar niets, maar dan ook niets voor. De eed is voor mij de christelijke eed. De rest ís geen eed. Zeker, als overheid kun je aan de belofte dezelfde rechtsgeldigheid verlenen als aan een eed. Als zodanig kun je hem dan gebruiken. Maar er is maar één eed. Met de eed geven mensen aan dat zij in zichzelf niet betrouwbaar zijn. Daarom doen zij een beroep op de Enige Die betrouwbaar is, de God Die hemel en aarde regeert.”
Het aanvullen van de klassieke eed met andere, op de islam of het hindoeïsme toegesneden formules, vindt Schutte daarom ongewenst. „Ik herinner me dat in de jaren zeventig ook over dit onderwerp werd gediscussieerd. Vanuit liberale hoek werden toen dezelfde soort argumenten aangevoerd als Post nu doet. Justitieminister Polak (VVD) redeneerde destijds volledig vanuit de wezenlijke gelijkheid van alle godsdiensten. Ik vind dat je in zo’n gedachtegang geen moment mee moet gaan, maar vast moet houden aan de uniciteit van het christelijk geloof.”
Omdat dat geloof uniek is, is ook de eed uniek en onvervangbaar, meent Schutte. „De woorden daarvan moeten we niet, al naar het jou of mij uitkomt, gaan aanpassen. Ik zeg niet dat de huidige tekst, ”Zo waarlijk helpe mij God Almachtig”, boven alle kritiek verheven is. Die zou misschien ook wel net iets anders kunnen luiden. Maar we moeten er niet naar ieders believen mee gaan handelen. Dat is in strijd met het karakter van de eed en met de waardigheid van het overheidsambt.”
Aanvulling van de klassieke eed met bijvoorbeeld de eed op Allah is niet slechts ongewenst, maar ook onnodig, betoogt het oud-Kamerlid. „We hebben de belofte, dat is genoeg. Die concessie was op zeker moment nodig doordat het aandeel ongelovigen onder de bevolking steeds verder steeg. Je kunt anderen niet dwingen de Naam van God in de mond te nemen als ze dat niet willen of niet in Hem geloven. Om des gewetens wil moest, als een soort noodgreep, de mogelijkheid van de belofte er daarom wel komen. Maar daarmee is het probleem in mijn ogen echt opgelost. In de huidige constellatie hoeft niemand in gewetensnood te komen.”
Dat zijn argument dat het christelijk geloof uniek is en de God van de christenen de enige ware God, bij seculiere partijen totaal niet landt, brengt Schutte niet van zijn stuk. „In mijn ogen is er ten aanzien van de eed geen werkelijk probleem. Wat wel een probleem is, is dat een partij als D66 rusteloos bezig is alle restanten van onze christelijke traditie uit het publieke leven uit te bannen. Hier zie je dat, als mensen zich ten diepste verzetten tegen God, zij bijzonder vindingrijk worden om zaken –hoe klein ook– op te sporen waartegen zij de strijd kunnen aanbinden. Maar ik zal ze daarin als christen en als politicus nooit ter wille zijn.”
En als er dan ooit een meerderheid komt die wettelijk regelt dat alleen het afleggen van de belofte nog mogelijk is, dan zij dat zo, vindt Schutte. „Dan moeten we misschien, als we tot een ambt geroepen worden, maar in ons hoofd zeggen: „Heere God, help mij. Ik kan deze taak, dit ambt, alleen vervullen in Uw kracht.” Dat de optie van de eed is weggevallen, is dan wel jammer, maar niet onze verantwoordelijkheid.”
Weinig debat over eed in buitenland
In het buitenland is er doorgaans weinig discussie over de vraag of de Naam van God bij het eedzweren moet worden aangeroepen.
In België is het niet gebruikelijk om de hulp van de Almachtige in te roepen als er een eed of belofte moet worden afgelegd. In een strafproces vraagt de rechter aan getuigen uit te spreken: „Ik zweer de gehele waarheid en niets dan de waarheid te zeggen.” Soortgelijke formuleringen bestaan in het Frans en Duits, al naar gelang het betreffende taalgebied van onze zuiderburen.
Bij de procedure voor het beëdigen van getuigen voor het hof van assisen (Belgische volksrechtbank, red.) wordt een iets afwijkende uitdrukking gebruikt. Artikel 317 van het Wetboek van Strafvordering schrijft voor: „Alvorens te getuigen leggen zij, op straffe van nietigheid, de eed af dat zij zullen spreken zonder haat en zonder vrees, dat zij de gehele waarheid en niets dan de waarheid zullen zeggen.”
In de Verenigde Staten, bij uitstek de smeltkroes van culturen, leggen nieuwe immigranten de eed van trouw af, alvorens zij zich Amerikaans staatsburger mogen noemen. Of men nu hindoe, moslim of christen is, de archaïsch aandoende verklaring, waarin „trouw aan enige vreemde prins, potentaat, staat of soevereiniteit” wordt uitgesloten, eindigt nadrukkelijk met de woorden: „So help me God.”
Ook het Verenigd Koninkrijk kent een soortgelijke verklaring van trouw, die wordt afgelegd door tot Brit genaturaliseerde immigranten en hoge ambtenaren. Ook die eindigt met de woorden „so help me God.” De eed werd ingesteld in de tijd van koningin Victoria (1819-1901). De belofte nam meteen een voorschot op alle toekomstige heersers in de Britse monarchie, want er moest trouw worden beloofd aan „koningin Victoria en al haar erfgenamen en opvolgers.” De naam Victoria is anno 2010 door Elizabeth vervangen, maar de toevoeging „erfgenamen en opvolgers” is gebleven.
Opmerkelijk is dat soldaten van de Wehrmacht ten tijde van het Derde Rijk ook de Naam van God aanriepen bij het beloven van trouw aan het naziregime. „Ik zweer bij God deze heilige eed dat ik de Führer van het Duitse Rijk en volk, Adolf Hitler, mijn onvoorwaardelijke gehoorzaamheid zal schenken en als dappere soldaat steeds bereid zal zijn mijn leven voor deze eed te geven.” Ook Duitse ambtenaren besloten hun belofte van trouw met de woorden: „Zo waarlijk helpe mij God.”
Tegenwoordig mag die laatste toevoeging in Duitsland worden weggelaten. Zo eindigt de officiële tekst van de eed die rechters in de Bondsrepubliek moeten afleggen in het ”Richtergesetz” weliswaar met de woorden „so wahr mir Gott helfe”, maar bepaalt hetzelfde artikel dat mensen met geloofs- of gewetensbezwaren ook de belofte mogen afleggen.